De geschiedenis van Ameland: een onafhankelijk ministaatje
Ameland is tegenwoordig een van de vier bewoonde Waddeneilanden van de provincie Friesland, die, net als de andere bewoonde Waddeneilanden, vooral bekend is als toeristenbestemming. De toeristen genieten van het wad, de duinen, stranden en de dorpen, met veel mooie oude huizen en kerken, vaak stammend uit de 18de eeuw. In die tijd leefden de Amelanders – net als de bewoners van andere Waddeneilanden – van strandjutterij, veeteelt, landbouw, visserij, koopvaardij en walvisjacht in de noordelijke Poolzee. Tegenwoordig heeft Ameland enkele kleine musea met veel interessante tentoonstellingen over het rijke verleden van het eiland.
Door Alex Ritsema
Minder bekend is dat Ameland pas sinds 1801 formeel tot Friesland behoort en dat het rond 1650 zelfs een soort onafhankelijk ministaatje was, niet onderworpen aan Friesland of aan de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Bovendien was het eiland in die tijd één van de weinige plaatsen in Europa met volledige godsdienstvrijheid voor alle religies; op het eiland waren dat er drie, namelijk Hervormden, Doopsgezinden en Rooms-Katholieken. In dit artikel staan de unieke politieke en religieuze geschiedenis van het eiland centraal en wordt de sociaal-economische geschiedenis grotendeels buiten beschouwing gelaten. Ook zullen enkele vergelijkingen worden gemaakt met de twee buureilanden – Terschelling in het westen en Schiermonnikoog in het oosten.
Familie Van Cammingha
We hebben niet veel betrouwbare middeleeuwse bronnen over Ameland, maar het eiland moet omstreeks 1400 geheel of gedeeltelijk eigendom zijn geweest van het Benedictijner klooster van Foswerd in Friesland. Vanaf omstreeks 1420 kregen leden van de Friese familie Van Cammingha controle over grote delen van het eiland – misschien wel alle delen die niet onder het klooster vielen. De familie nam pas tientallen jaren later de naam ‘Cammingha’ aan, namelijk toen ze het ‘Cammingha huis’ in Leeuwarden kregen. Helaas weten we niet precies wanneer en hoe de eerste Cammingha’s zich op het eiland vestigden. Het waren echte heersers, die van de eilandbevolking belastingen inden op visvangst, konijnenjacht en andere activiteiten. Omstreeks 1420 begonnen de Cammingha’s waarschijnlijk met de bouw van een stenen kasteeltje, als hun residentie, in het zuiden van het tegenwoordige dorp Ballum. Dat kasteeltje is later uitgebreid en werd helaas in de 19de eeuw met de grond gelijk gemaakt. Op dezelfde plaats staat tegenwoordig het gemeentehuis van Ameland.
Een impressie van het voormalig Cammingha Slot in Ballum.
Rond 1420 en later meenden ook diverse generaties van de graven Van Egmond aanspraak te kunnen maken op het Ameland. Zij waren leenmannen van de keizer van Duitsland. In werkelijkheid kregen de Egmonds geen voet aan de grond op het eiland en maakten het klooster en de Cammingha’s de dienst uit. Tussen 1527 en 1698 probeerden diverse leden van de Egmond clan het eiland via gerechtelijke procedures in handen te krijgen, maar zonder enig succes. We laten de Egmond clan in de rest van dit artikel buiten beschouwing.
Tachtigjarige Oorlog
Toen in 1568 de Tachtigjarige Oorlog uitbrak, werden Ameland en andere Waddeneilanden vaak ‘bezocht’ – of aangevallen – door de Watergeuzen. Zo werd in 1569 het interieur van de kerk in Hollum – toen nog een katholieke kerk – kort en klein werd geslagen door Watergeuzen; één van de vele beeldenstormen uit die tijd.
In het begin van de Tachtigjarige Oorlog gingen vele mensen in de Nederlanden over tot het protestantisme. Op Ameland gebeurde dat ook, en in het westelijk deel van het eiland kregen de wederdopers – tegenwoordig doopsgezinden genoemd – een grote aanhang. Veel andere Amelanders bekeerden zich tot het calvinisme – ofwel de Hervormde Kerk, die weldra in de meeste Nederlandse gewesten een soort staatsreligie zou worden. Op Ameland ontstond een scheiding tussen ‘west’, ofwel de dorpen Hollum en Ballum met vrijwel uitsluitend doopsgezinden en hervormden, en ‘oost’, ofwel de dorpen Nes en Buren, waar veel mensen katholiek bleven; in Nes woonden alle drie gezindten en in Buren – dat destijds overigens nauwelijks een dorp genoemd kon worden – bleef vrijwel iedereen katholiek. Deze tweedeling van Ameland is ook tegenwoordig nog in hoge mate van kracht.
Inname
In 1580 confisqueerden de protestantse machthebbers van Friesland alle katholieke bezittingen op hun grondgebied – kerken, landerijen, en kloosters. De Friese autoriteiten dachten ook het klooster op Ameland te kunnen ontmantelen, maar de Cammingha’s maakten van de gelegenheid gebruik het klooster voor zichzelf in te pikken – inclusief belangrijke rechten op visserij, jacht en strandvonderij. De Friese autoriteiten protesteerden – maar daar bleef het bij. In datzelfde jaar – 1580 – werd het buureiland Schiermonnikoog wel met succes ingenomen door de Staten van Friesland. Schiermonnikoog was eigendom geweest van een Cisterciënzer klooster, waar het eiland zijn naam aan heeft te danken: “schier-monnik-oog” betekent “grijze-monnik-eiland”, waarbij “grijs” verwijst naar de grijze pijen die de Cisterciënzers droegen.
Discriminatie
De katholieken hadden het niet makkelijk op Ameland. Tussen omstreeks 1580 en omstreeks 1620 schijnen de katholieken op Ameland, net als hun geloofsgenoten op het nabije vasteland, gediscrimineerd te zijn. Althans, er zijn enkele bewaard gebleven documenten die daar op wijzen – hoewel een volledige reconstructie van het kerkelijke – en wereldlijke – leven op Ameland uiteraard onmogelijk is.
Onafhankelijk ministaatje
Anderzijds stammen uit dezelfde periode ook twee Spaanse documenten waarin Ameland als een autonome regio wordt erkend, waartoe de Spaanse autoriteiten waarschijnlijk niet bereid zouden zijn geweest als de belangen hun katholieke geloofsgenoten op Ameland geschonden werden; die twee Spaanse documenten stammen uit 1598 (ondertekend door Philips II) en 1600 (ondertekend door het landvoogdpaar Albrecht van Oostenrijk en Isabella Clara Eugenia, die resideerden in Brussel). Met andere woorden, het lijkt er op dat de Cammingha’s hun eiland al begonnen te besturen als een soort onafhankelijk ministaatje, en daarbij niet aarzelden contact te zoeken met de Spanjaarden – de vijanden van de autoriteiten op het nabije Friese vasteland.
Volgens overgeleverde documenten hebben de Cammingha’s in of omstreeks 1610 een katholieke priester van het eiland verwijderd, terwijl ze in 1614 de Jezuïet Gerardus Carbonel vriendelijk op hun slot te Ballum ontvingen, en hem toestonden priesterlijke taken uit te oefenen. Hoogst waarschijnlijk beseften de Cammingha’s dat Carbonel een nuttige vriend kon zijn, vanwege diens goede relaties met het Spaanse hof te Brussel. Amelandse schepen werden – net als Friese, Hollandse en Zeeuwse schepen – regelmatig gekaapt door Spanjaarden en hun bondgenoten, en de Cammingha’s hoopten waarschijnlijk dat een tolerante houding tegenover de katholieken wel eens kon leiden tot een erkenning van onafhankelijkheid door Brussel. De Cammingha’s behaalden uiteindelijk succes: in 1627 bezocht Carbonel het eiland opnieuw en in 1629 erkende landvoogdes Isabella de onafhankelijkheid van Ameland – op voorwaarde van volledige godsdienstvrijheid voor de katholieken. Sindsdien is de uitoefening van de katholieke eredienst op het eiland waarschijnlijk nooit meer in gevaar geweest. De Amelandse katholieken hadden in Nes een echte kerk, terwijl hun geloofsgenoten op het vasteland genoegen moesten nemen met schuilkerkjes die door de protestantse autoriteiten getolereerd werden.
Pieter III
Tussen 1624 en 1638 was Ameland eigendom van Pieter III van Cammingha. Pieters broers, zussen, zwagers en schoonzussen waren jaloers en probeerden een graantje mee te pikken. Eén van Pieter’s zwagers, de Duitse edelman Ernst Zuhm, slaagde er zelfs in Ameland in leen te krijgen van de Duitse keizer, die vond dat Ameland nog altijd een feodaal leen was binnen zijn keizerrijk. De keizer was van mening dat de Cammingha’s hun rechten hadden verspeeld doordat ze te lang hadden gewacht met een verzoek tot herbevestiging van die rechten. Pieter werd in deze juridische strijd gesteund door de Staten van Friesland en de Staten-Generaal in den Haag, hoewel laatstgenoemden wisten dat Pieter neutraal zou blijven in de oorlog met Spanje. Blijkbaar gaven de autoriteiten in Leeuwarden en Den Haag de voorkeur aan een neutraal Ameland boven een Ameland dat bezet kon worden door machtige buitenlanders. Het gezag van de Cammingha’s kwam niet in gevaar.
In 1648 eindigde de Tachtigjarige Oorlog met de Vrede van Münster, waardoor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden officieel werd erkend door de Spaanse koning en de Duitse keizer – maar Ameland bleef een vrije heerlijkheid binnen het Duitse keizerrijk – of, nauwkeuriger geformuleerd, het “Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie”.
Eerste Engelse Oorlog
In 1652 raakte de Republiek in oorlog met Engeland – de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654). Om de Amelandse belangen – waaronder walvisvaarders in het verre noorden – te redden, stuurden de Cammingha’s een delegatie naar de Engelse dictator Oliver Cromwell in Londen. De missie werd een groot succes, want Cromwell (zie foto rechts) verklaarde dat Ameland niet tot de Republiek behoorde en dat het eiland neutraal was in de oorlog. Cromwell ordonneerde dat Engelse kapiteins schepen met de Amelandse vlag met rust moesten laten, hoewel ze uiteraard wel Friese, Hollandse en Zeeuwse schepen mochten kapen. Het opmerkelijke door Cromwell ondertekende document bevindt zich tegenwoordig in het rijksarchief in Den Haag. Toen de autoriteiten in Leeuwarden en Den Haag hoorden van de overeenkomst tussen Cromwell en de Cammingha’s, schijnen ze bang geweest te zijn dat Ameland een Engelse vlootbasis kon worden – maar daar is nooit sprake van geweest. Ook de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) ging aan Ameland voorbij – terwijl Engelse troepen op 20 augustus 1666 landden in West-Terschelling en dat dorp grotendeels platbrandden.
Duitsland plant een invasie
In een eerdere alinea werd vermeld dat de Duitse edelman Ernst van Zuhm in het bezit was van een document waarin hem het recht op de vrije heerlijkheid Ameland werd toegekend; het document was ondertekend door niemand minder dan de Duitse keizer. In 1659 verkocht Zuhm het document aan een zekere Mathias Dögen. Toen Dögen in 1674 overleed, had hij nog geen serieuze poging ondernomen om zijn rechten te doen gelden. De nieuwe eigenaar van de documenten werd de Hertog van Königseck, die toestemming kreeg van de Duitse keizer om een vloot van vijf schepen uit te rusten, bemand met soldaten die Ameland zouden moeten veroveren. In 1676 was de vloot van de hertog in de buurt van het buureiland Schiermonnikoog. Königseck zond spionnen naar Holwerd om te onderzoeken of de invasie kon beginnen, maar Königsecks plannen lekten uit. De ‘sterke persoon’ van het eiland was destijds Rixt van Donia, weduwe van Watze Frans van Cammingha, hoewel haar zoon Duco de formele eigenaar van het eiland was. Toen Rixt van de invasieplannen hoorde, zocht ze steun bij de Staten van Friesland, die 250 troepen stuurden. Bovendien gaf Rixt bevel aan alle mannelijke Amelanders om een musket te bemachtigen. Königseck viste achter het net.
‘Golddiger’ Henriëtte Amalia Maria van Anhalt-Dessau
Ondanks het succes van Rixt, kwam er enkele jaren later toch een einde aan het Cammingha-tijdperk – niet door wapengekletter maar door de vroegtijdige dood, in 1680, van Rixt’s zoon Duco, de laatste telg van de Amelandse tak van de Cammingha’s. Toen Rixt in het daaropvolgende jaar overleed, kwam het eiland in handen van haar erfgenamen van het geslacht Thoe Schwartzenburg en Hohenlansberg. In 1704 verkochten de nieuwe eigenaren hun eiland aan Henriëtte Amalia Maria van Anhalt-Dessau, regentes van Friesland voor haar minderjarige zoon, die enkele jaren later stadhouder van Friesland zou worden. De prinses bleek een ware zakenvrouw te zijn, want ze claimde van elk gestrand schip de roeren, masten en ra’s (Booij, pp. 30-31). Ze verordonneerde dat gestrande goederen zouden worden geveild op het eiland; van de opbrengst zou een derde naar haar gaan en een derde naar de jutters, zodat slechts een derde zou overblijven voor de eigenaren van de gestrande schepen en ladingen. De prinses haalde zich hierdoor de woede op de hals van kooplieden en reders. De Staten van Holland en West-Friesland stelden dat de prinses genoegen moest nemen met een tiende van de veilingopbrengsten. De prinses bond in toen de Staten van Holland dreigden met het zenden van troepen.
Ingelijfd door Friesland
Zoals vermeld, werd Ameland in 1704 particulier eigendom van de Friese stadhouderlijke familie, waardoor het eiland de facto niet langer een ministaatje was. Waarschijnlijk bekommerden maar weinig mensen zich over het feit dat het eiland de jure nog steeds onafhankelijk was. Zo kon het gebeuren dat vele jaren later, in 1795, de politieke status van het eiland plotseling weer actueel werd. In dat jaar werd de Republiek militair verslagen door Frankrijk, waardoor de laatste stadhouder, Willem V, naar Engeland vluchtte. De nieuwe machthebbers van de “Bataafse Republiek” legden beslag op de stadhouderlijke bezittingen, inclusief Ameland. Nu kwam men er achter dat het eiland weliswaar particulier eigendom van de Friese stadhouder was geweest, maar dat het formeel nooit tot Friesland of de “oude” republiek had behoord! Pas in 1801 werd Ameland formeel ingelijfd door Friesland – als een “grietenij”, dat we tegenwoordig “gemeente” noemen.
In 1813 keerde de zoon van de laatste stadhouder terug in de Nederlanden, eerst als soeverein vorst, en vanaf 1815 als Koning Willem I. Men bleek de transactie uit 1707 van zijn voormoeder Henriëtte Amalia Maria van Anhalt-Dessau niet te zijn vergeten, want één van zijn vele titels werd “heer van Ameland” – hoewel met die titel geen eigendom of privileges waren verbonden. Sindsdien hebben alle regerende Nederlandse koningen en koninginnen de titel heer of vrouwe van Ameland gehad.
Dit artikel verscheen eerder op de website van Scientias en is met toestemming van de auteur geplaatst.