Zeemansleven van Pieter Bleeker van Ameland

Mijn grootvader Pieter Jacobs Bleeker heeft zijn hele leven gevaren. Hij trok al in 1877 op 17 jarige leeftijd naar zee en heeft dat zonder onderbreking volgehouden tot aan zijn pensionering in 1921, toen hij 62 jaar oud was.

Omdat ik maar weinig wist van zijn zeemansverleden, werd ik met het klimmen der jaren hier steeds nieuwsgieriger naar. En dan begin je aan een onderzoek in de archieven van verschillende instellingen. Daar bleek nog heel wat aanwezig te zijn om een goede en respectabele indruk van zijn zeemansverleden te krijgen.

In mijn boek "Zeilende op 18º 33" Z.B., Een kroniek van de Amelandse familie BLEEKER", dat in 1996 verscheen, heb ik daarom vrij veel aandacht aan het zeemansleven van Pieter kunnen besteden.

Bijzonder trof het mij dat hij zo lang als matroos gevaren heeft, eerst op zeilschepen en daarna op stoomschepen. De grote overgang van zeil op stoom heeft hij dus volledig meegemaakt. Pas bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd werd kreeg hij de onderofficiersrang van scheepstimmerman.

Totaal heeft hij ruim 80 zeereizen gemaakt, eerst op de wildevaart, daarna geregeld naar Nederlands Oost-Indië en Zuid-Amerika.

Op de schepen waaop hij voer hebben destijds meerdere Amelandse zeelieden gevaren, in alle rangen en standen, van matroos tot kapitein.

Bij de laatste rederij, de Koninklijke Hollandsche Lloyd, werd het stoomschip "Salland", waarop hij scheepstimmerman was, in 1917 op de Noordzee door een Duitse onderzeeër in getorpedeerden tot zinken gebracht.

Dat onderdeel uit zijn leven interesseerde mij het meest. Mijn belangstelling hiernaar komt wellicht doordat op het moment waarop mijn grootmoeder, Truitje Visser, het rampzalige bericht van deze ramp ontving, waarbij het nog niet bekend was of er wel overlevenden waren, hun zoon Jacob twee dagen daarvoor op het Wad was omgekomen.

Gelukkig bleek later dat alle bemanningsleden van de "Salland" de ramp overleefd hadden en naar Engeland waren gebracht.

Desondanks heeft Truitje heel wat zorgen in haar leven gekend. Haar beide enige broers, Yzaak en Chris, waren respectievelijk al eerder, op de zeer jonge leefdtijd van 15 en 20 jaar, op zee omgekomen.

Mede door de vele gesprekken met oudere Amelanders, die Pieter en Truitje nog goed hadden gekend, kwam ik in de jaren 70 van de vorige eeuw heel wat over hun leven, wat mij tot dan onbekend was.

 

Son, augustus 2011

Jan Bleeker

Zeemansleven van Pieter Bleeker van Ameland

Het begin

Pieter Jacobs Bleeker, mijn grootvader, was zoon van Jacob Jurjens Bleeker, visser op een "snik", en Rinske Jobs Visser. Hij werd geboren op 3 november 1859 te Hollum op Ameland, in het huis van zijn ouders, dat door zijn grootvader Jurjen Jacobs Bleeker in 1846 al gekocht was. Het stond op het kadastrale perceel Ballum, sectie B, nr 2167, gelegen te oosten van het hotel "De Zwaan" in Hollum. In 1890 was dit huis in de "Noordhoek" aangeduid met huisnummer 138 en is later afgebroken.

Het geboortehuis van Pieter, perceel 2167 (zie rode pijl).

Het geboortehuis van Pieter, perceel 2167 (zie rode pijl).

In 1885 werd hij gedoopt in de Doopsgezinde kerk te Hollum.

De familie van zijn latere echtgenote had liever dat hun dochter Truitje Visser een voornamer huwelijk zou sluiten dan met Pieter Bleeker. Ze zouden voor haar al een dominee op het oog hebben gehad. Ze keken eigenlijk een beetje neer op de familie Bleeker, zo werd mij verteld. Er werd wel eens een schampere opmerking gemaakt over "Dat Bleekers volk!". Of dit terecht was laat ik in het midden.

Pieter met zijn zeemansbaard.

Pieter met zijn zeemansbaard.

Maar voor Truitje was de liefde voor de knappe Pieter met zijn stoere zeemansbaard veel sterker! En dat was maar goed ook! Anders had dit boekje nooit door mij geschreven kunnen worden!

Pieter Bleeker en Truitje Visser

Pieter en Truitje.

Op 31 oktober 1889 trad hij in het huwelijk met de eveneens Doopsgezinde Geertruida (Truitje) Cornelia Visser, die in Hollum op 8 januari 1863 werd geboren. Zij was de dochter van Cornelis Yzaaks Visser en Trijntje Christiaans Bakker. Na hun huwelijk gingen zij in het huis van haar moeder wonen, de Commandeurswoning uit 1723 aan de Oosterlaan (thans nr. 26), die al op 25 juli 1848 door haar ouders was aangekocht. Haar vader Cornelis Yzaaks Visser, zeeman en logementhouder, was in 1883 reeds overleden. 

Naar zee

Op 6 april 1877, amper 17 jaar oud, monsterde hij te Amsterdam aan als matroos op de tweemast-schoener "Moderatie", waarvan de eigenaar/kapitein C.J.Bekkering uit Wildevank was. Het schip zonk in 1880 bij Kopenhagen.

Een tweemast-schoener onder Nederlandse vlag.

Een tweemast-schoener onder Nederlandse vlag.

Na zijn afmonstering van dit schip was hij weer even op Ameland. In 1878 werd hij daar ingeschreven voor de Nationale Militie voor de lichting 1879. Hij trok lotnummer 12 en was op dat moment visser van beroep.

Zijn hele werkzame leven bleef hij varen, eerst als matroos op de wilde vaart (o.a. naar China), pas later als scheepstimmerman bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd en altijd op vrachtschepen. Deze maatschappij werd op Ameland "De Zuud " genoemd, omdat deze uitsluitend op Zuid-Amerika voer. De lading bestond vaak uit guano (*vogelmest uit Chili en Peru). Hij heeft het respectabele aantal van totaal 83 zeereizen op zijn naam staan.

De registratie boeken van de Waterschout van Amsterdam geven een duidelijk beeld van zijn zeemansverleden en waarvan hierna een overzicht is weergegeven. Het is in deze lijst goed zichtbaar dat de zeelieden van zijn generatie langzamerhand overgingen van zeil- op stoomschepen, vaak met vaak pijn in het hart. Een groot deel van de "romantiek" van het echte zeemansleven ging immers verloren bij de omschakeling naar de vaak smerige, door vette kolen gestookte, stoomschepen.

Het smerige werk van de stokers op een stoomschip.

Het smerige werk van de stokers op een stoomschip.

Lijst van de schepen waarop Pieter voer

Lijst van de schepen waarop Pieter voer

Omschrijving van enkele zeilschepen uit de lijst Stad Dokkum

De schoener "Stad Dokkum" werd in 1857 als Klipper op de werf Koning William gebouw voor de rederij Posthuma & Gosling te Dokkum en als fregat getuigd. In 1867 gereduceerd tot Bark en in 1882 als schoener/bark getuigd. Het was een kleine zeer snel zeilende klipper met prachtige lijnen, die uiteindelijk in 1886 werd gesloopt.

De schoener Stad Dokkum

De schoener "Stad Dokkum".

 Smeroe

De bark "Smeroe" was een compositiebark, die in 1878 van stapel liep op de werf "De Nachtegaal" van W.H. Meursing te Amsterdam. De eerste reis in 1879, voor de rederij A.Hendriks & Co te Amsterdam, verliep onder kapitein J.C.Strootman. In 1883 overleed deze aan boord van dit schip. De eerste stuurman J.Hoedemaker nam toen het gezag over. In 1893 werd het schip verkocht aan Noorwegen.  

Baron van Palland van Roosendael

Het fregatschip "Baron van Palland van Roosendael" werd tussen 1867 en 1869 gebouwd op de werf van Meursing & Huygens te Amsterdam voor de rederij Huygens & Hardenberg te Den Haag.In 1890 werd het schip aan Rusland verkocht en omgedoopt tot "Pallas".    

Ardjoeno

De bark "Ardjoeno" werd in 1873, aanvankelijk als de Fregat getuigde "Amsterdam", op de werf Meursing & Huygens te Amsterdam gebouwd. Het deed in 1897-'98 zijn laatste reis naar Oost-Indië. Het zeilde van Rotterdam naar Tjilatjap in 107 dagen en van Batavia naar Amsterdam in 132 dagen. De bark werd aan het buitenland verkocht en voer toen onder de naam "Silo".

Ardjoeno Afgetuigd in de IJgracht te Amsterdam

Afgetuigd in de IJgracht te Amsterdam

In zijn boek "Van Scheepsjongen tot Schipper" vertelt Jack Leegwater zijn belevenissen als lichtmatroos op de bark "Ardjoeno". Men vertrok toen in februari 1896 uit Antwerpen naar Penarth (bij Cardiff in Engeland) om steenkool te laden. Na 19 dagen werd de reis voortgezet met bestemming Tjilatjap op Java. Vandaar vertrok men via Kaap de Goede Hoop naar de Golf van Mexico. Het schip strandde op 4 april 1897 en verbleef voor reparatie geruime tijd op de scheepshelling te Mobile USA.

In december 1988 bezocht ik in Ballum de toen 94 jarige Catharine Bakker-van der Laag. Haar schoonvader Doeke Bakker was de kapitein van de bark "Ardjoeno", waarmee Pieter Jacobs Bleeker in 1889 en 1891 voer.

Kapitein Doeke Bakker en Grietje de Vries.

Doeke Bakker, geboren op 31 december 1850 te Nes, was getrouwd met Grietje de Vries te Ballum en overleed op 21 december 1923. Hij was de zoon van Bote Doekes Bakker (1819 Ballum). Antje Botes Bakker (1826 Ballum), die in 1856 met de latere stuurman Pier Jurjens Bleeker trouwde, was verre familie van Doeke Bakker. J. van der Laag, de vader van Catharine Bakker-van der Laag, was o.a. kapitein geweest op de stalen 3-mast bark "Martina Johanna" van de rederij P. van der Hoog te Krimpen a/d Lek. In het begin van 1900 heeft zij als klein meisje op dit schip een zeereis met haar vader meegemaakt naar New York. Ze toonde mij een prachtige foto van haar aan dek van deze bark, die tijdens deze reis was genomen. Het schilderij van de "Ardjoeno" uit 1896 was nog in haar bezit.

Het schilderij van de Ardjoeno uit 1896.

Het schilderij van de Ardjoeno uit 1896.

Ook kon Catharine zich nog goed herinneren dat zij als 8 jarig meisje eens aan de deur kwam bij Jacob Jurjens Bleeker (1824) in de Noordhoek, om het blad "Zeepost" af te geven. Dit was een blad waarvan de opbrengst naar behoeftige zeevarenden en hun nabestaanden ging. Zij ontmoette daar toen ook zijn beide net getrouwde dochters Aafke en Seijke Bleeker. Douwe Roep, het kind van Aafke, was in de kinderwagen en Trijntje (de dochter van Pieter Jacobs Bleeker en Truitje Visser) speelde buiten op een hobbelpaard. 

Tjerimai

De Bark "Tjerimai" was het eerste schip dat bij Jan Frederik Meursing in op 8 maart 1883 van stapel liep voor de rederij A.Hendrichs & Co te Amsterdam. Deze grote klipper, die geregeld op New York voer, werd in 1898 verkocht aan Fins-Rusland. Op 22 augustus 1925 zonk het schip, na een aanvaring met de stoomtrawler IJmuiden 13, 130 mijlen ten Noorden van Den Helder. De bemanning kon de reddingboot niet normaal te water laten. Deze sloeg direct om, waarna de bemanning een veilig heenkomen zocht op de omgekeerde reddingboot. Op de kapitein na, werden allen gered door de IJmuiden 13.

De Tjerimai.

De Tjerimai.

Omschrijving van enkele stoomschepen uit de lijst

Voorwaarts

Het stoomschip met hulpzeilen de "Voorwaarts" van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, kreeg deze naam op persoonlijk voorstel van Prins Hendrik, broer van Koning Willem II. Als gewezen marine-officier stimuleerde hij de Nederlandse scheepvaart en werd daarom ook wel Prins Hendrik "de Zeevaarder"genoemd.

De

De "Voorwaarts" in het Suezkanaal.

De eerste reis van de "Voorwaarts" ging in 1874 naar Nederlands Oost-Indië, via het in 1869 geopende Suezkanaal. In het begin was dit 160 km. lange kanaal nog erg smal en ondiep en het gebeurde dan ook herhaaldelijk dat de schepen vast kwamen te zitten. 's Nachts mocht er daarom dan ook niet gevaren worden. De passagiers en bemanning trokken dan 's avonds de woestijn in op zoek naar avontuur en vertier.

In 1878 werd de "Voorwaarts" ernstig aangevaren door het S.S. "Khedive" van de Engelse maatschappij P & O. Het zwaar beschadigde schip moest op de kust van Malakka gezet worden, waar het lange tijd bleef vastzitten. Na veel moeite lukte het om het schip vlot te krijgen, waarna de reparatie bijzonder veel tijd in beslag nam.

In 1894 voer het schip rechtstreeks van Java naar Parimaribo, via Kaap Hoorn, met Javaanse arbeiders.

De "Voorwaarts" raakte op 1 januari 1899, na vertrek uit Cardiff, lek en werd op sleeptouw genomen. Op 5 januari 1899 strandde het schip in de Bude Bay bij Cornwall, waarbij 12 doden waren te betreuren.

De Voorwaarts

De "Voorwaarts".

Van de 47ste reis (van 18 augustus 1894 tot 21 december 1894) en van de 48ste reis (van 2 februari 1895 tot 31 mei 1895) naar Nederlands Oost-Indië en terug naar Amsterdam van het stoomschip "Voorwaarts", onder kapitein Simon Fenenga, zijn de complete journalen bewaard gebleven. Simon Fenenga kwam van Schiermonnikoog. Hij werd hier op 17 oktober 1851 geboren en vertrok als stuurman naar Amsterdam, werd kapitein en overleed later te Amsterdam. Zijn moeder stamde af van de bekende Schiermonnikoogse kapiteins- en redersfamilie Jaski. De familie Fenenga van Schiermonnikoog kende vele gezagvoerders. Zo was C.M.Fenenga kapitein op het Kofschip "Johanna Maria" (gezonken in 1876) van de vloot van de rederij Jaski. 

In 1883 was Melle Gerrits Fenenga van Schiermonnikoog kapitein op het barkschip "Egbert en Nicolaas". Een later familielid van hem, n.l. Wobke Fenenga, werd ook kapitein. Deze kreeg een ongeluk met een vuurpijl en werd hierdoor aan een oog blind. Terug op Schiermonnikoog maakte hij eens een rake levensspreuk. Het kwam er op neer dat hij voortaan met één oog slechts de helft zag van werelds genoegen, doch nu ook het geluk had maar de helft van al het verdriet te kunnen zien!

De Voorwaarts afgemeerd in de haven

De "Voorwaarts" afgemeerd in de haven.

Pieter Bleeker maakte in 1894 en in 1895 als matroos reizen met de "Voorwaarts" naar Oost-Indië. Uit het Zeejournaal vanaf 20 februari 1895, tijdens de 48ste reis van dit schip, blijkt dat hij de scheepstimmerman assisteerde. Bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd kreeg hij later de onderofficiersrang van Scheepstimmerman.Tijdens deze reis kreeg op 4 februari 1895 het schip in de Golf van Biskaje te maken met vliegende storm uit het Oosten en met een vreselijk hoge en moeilijke zee, waarbij stortzeeën over het zwaar werkend schip sloegen, aldus het Zeejournaal van die dag.Toen het schip in de Rode Zee en de Golf van Aden voer, werd, n.a.v. de zware averij die het schip tijdens deze storm had opgelopen, ook Pieter Bleeker bij de herstelwerkzaamheden ingeschakeld. Het Zeejournaal van 20 t/m 24 februari vermeldde:"De timmerman, benevens de ketelmaker en de matroos Bleeker bij het repareren van hekwerk en verdere schade op de onderbrug". 

Prins Willem II

Van 1900 tot 1906 voer hij op de "Prins Willem II". Dit stoomschip van de Koninklijke West-Indische Maildienst, verging op 16 maart 1910 bij St. Nazairede op de westkust van Frankrijk, waarbij alle 54 opvarenden, waaronder de Amelandse matrozen Sjoerd Postma, Jan Sparrius, Gerrit Hofker, Sipke Wiebenga en Warner Bakker omkwamen. De heer A.Appelman wijdde er in die tijd een ontroerend gedicht aan, onder de titel "De Scheepvaart".

Op zee, samen met zijn broer en vriend

De reizen met de bark "Zwerver" in 1882, met de bark "Hercules" in 1883 en met het fregat "Baron van Palland van Roosendael" in 1888, maakte hij samen met zijn broer Jurjen Jacobs Bleeker.

Zijn broer Jurjen.

Zijn broer Jurjen.

Bij zijn latere indiensttreding bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd, voer Pieter vaak samen met zijn Amelandse scheepsmaat Jan Dirks Bakker. Deze was getrouwd met Sjoukje Bakker, die een dochter was van Aafke Johannis Bleeker. In het begin, tijdens de zeereizen van de zeilschepen naar o.m. China, trokken beiden ook al veel met elkaar op. Op een reis naar Nederlands Oost-Indië heerste er eens een besmettelijke ziekte (cholera of tyfus) aan boord. De patiënten moesten in Oost-Indië aan wal worden gebracht en de kapitein zocht vrijwilligers voor dat karwei. Om zichzelf eerst inwendig te beschermen, werd door de kapitein een kruik jenever in het vooruitzicht gesteld. Eindelijk meldden zich Jan Dirks Bakker en Pieter Jacobs Bleeker, die zich ruimschoots met jenever konden immuniseren, alvorens aan deze taak te beginnen. Het was daarom dan ook niet verwonderlijk dat deze "operatie" een zeer vrolijk karakter kreeg.

Pieter had een temperamentvol karakter, wat hem eens het leven heeft doen behouden. In het begin van een zeereis kreeg hij ruzie met de kapitein en is toen prompt van boord gestapt. Gelukkig voor hem, want op die zelfde reis zou het schip met man en muis vergaan!

Bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd (1)

Korte geschiedenis

De reizen met de stoomschepen van de Koninklijke West-Indische Maildienst en met de Koninklijke Hollandsche Lloyd (K.H.L.), die in 1908 uit o.a. de Koninklijke West-Indische Maildienst was ontstaan, luidden voor Pieter een nieuw tijdperk in. Zijn aanmonsteringen op zeilschepen waren nu immers voorgoed voorbij.

Poster van de Koninklijke West-Indische Maildienst.

Pooster van de Koninklijke West-Indische Maildienst.

Diverse poosters van de Koninklijke Hollandsche Lloyd.

Diverse poosters van de Koninklijke Hollandsche Lloyd.

Pas in 1970 werd de K.H.L. door de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (K.N.S.M.) te Amsterdam overgenomen, doch de voormalige K.H.L. schepen behielden hun oorspronkelijke kleuren: een helder gele schoorsteen met een zwarte band. Ook de rederijvlag werd gehandhaafd en bestond uit een rode rand boven, beneden een even brede blauwe rand en in het witte middengedeelte een staande rode Nederlandse leeuw in een zwarte cirkel, die in de rode bovenbaan de Koninklijke kroon draagt.

De vlag en de schoorsteenkleuren van de K.H.L.

De vlag en de schoorsteenkleuren van de K.H.L.

De maatschappij ging toen "N.V. tot voortzetting van de Koninklijke Hollandsche Lloyd " heten.

Op 1 januari 1982 kwam er een fusie tot stand tussen de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij/Koninklijke Hollandsche Lloyd met de Koninklijke Nedlloyd.

Daarna werd er alleen nog maar onder de vlag van de Koninklijke Nedlloyd gevaren.

De schepen van de Koninklijke Hollandsche Lloyd waar Pieter op voer

de Maasland

Het stoomschip "Maasland" werd in 1901 te Glasgow gebouwd, op 15 januari 1908 door de K.H.L. overgenomen en in 1935 voor de sloop verkocht.

Het stoomschip

Het stoomschip "Maasland"van K.H.L.

de Kennemerland

Het stoomschip "Kennemerland" werd in 1905 te Glasgow gebouwd, op 22 november 1912 door de K.H.L. overgenomen en in 1934 verkocht. De eerste reis van dit schip voor de K.H.L., met ook de scheepstimmerman Pieter Jacobs Bleeker aan boord, begon op 22 november 1912 en ging van Amsterdam naar Buenos Aires in Argentinië.

Op 15 augustus 1915 monsterde hij voor het laatst aan op de "Kennemerland". Opmerkelijk is dat hij na 5 dagen weer afmonsterde. Uiteindelijk is dit schip, dat later onder de naam "Olinda" ging varen, op 18 februari 1942 tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Atlantische Oceaan ten N.O. van Kaap Henry, op 37º 30' N.B. en 75º 00' W.L., door de Duitse onderzeeboot "U 432" getorpedeerd en tot zinken gebracht.

de Salland

Begin januari 1917 monsterde Pieter Jacobs Bleeker aan op het stoomschip "Salland " als scheepstimmerman. Dit schip was in 1903 op de werf Russel & Co te Port Glasgow gebouwd, had een lengte van 103,40 meter, een breedte van 14,63 meter en een holte van 5,49 meter. De snelheid, die de triple expansiemachine het schip kon geven, bedroeg 9 knopen. In 1912 werd het door de K.H.L. aangekocht voor ƒ. 541.367,30.

Kapitein A.Vreugdenhil (1885 Amsterdam) was in 1917 gezagvoerder op dit schip. Hij had als 2e stuurman al eerder enkele reizen met het S.S. "Prins Willem II" voor de Koninklijke West-Indische Maildienst gemaakt. Deze gezagvoerder kreeg grote bekendheid tijdens de "gouden jaren" van de K.H.L. en schreef, na zijn pensionering in 1936, verschillende boeken. Hij was tevens de uitvinder van de "Listproof davits".

De ondergang van de "Salland" in 1917 en het manuscript van kapitein Vreugdenhil over deze ramp worden in de volgende 2 hoofdstukken uitvoerig behandeld.

De ondergang van de Salland

Op 10 januari 1917, midden in de 1steWereldoorlog, vertrok het s.s. "Salland " uit Amsterdam voor een reis naar Buenos Aires in Argentinië. In het Engelse Kanaal, op 23 januari 1917 's morgens om 5.20 uur Greenwich-tijd, werd op 48º 50' N.B. en 6º 40' W.L., op ongeveer 60 mijlen WtN van Quessant (een eilandje bij Brest in Bretagne), de "Salland " getorpedeerd door de Duitse onderzeeboot "U 55". Na een geweldig klap vloog een vuurstraal uit de machinekamer, de masten zwiepten als rieten, de schoorsteen rammelde en het schip werd gedeeltelijk uit het water getild. Het was getorpedeerd zonder enige waarschuwing! De dubbele bodem was vernield en de schroefastunnel ingedrukt. Het drijfvermogen schoot weldra te kort, het achterschip zonk snel en verdween onder water. Het schip was reddeloos verloren. Adieu, goed schip! Met grote weemoed verliet ook de kapitein Vreugdenhil zijn schip. De 38 koppige bemanning ging in de reddingboten.

De ondergang van de

De ondergang van de "Salland".

Gelukkig werden de twee afgevuurde noodvuurpijlen opgemerkt door de Britse torpedobootjager "Hope", die onder commando stond van L.G.Foote. Door deze boot werden zij opgepikt en overgebracht naar Plymouth. Na de schipbreukelingen daar aan wal te hebben gezet, koos de "Hope" direct weer zee. De dankbare Nederlandse zeelieden namen, met een luid "Good-bye Hope, fare ye well!", afscheid van hun Britse redders.

Het bovenstaand verslag is gedeeltelijk geciteerd uit het boek "Koningen, Scheepsbouwers en Zeevaarders"van A. Vreugdenhil (Parijs, 1951).

Om een nog betere indruk te krijgen van hetgeen zich op 23 januari 1917, tijdens die bange oorlogsdagen, op het stoomschip de "Salland " afspeelde, met ook aan boord de scheepstimmerman Pieter Jacob Bleeker, volgt in het volgende hoofdstuk een gedeelte uit het unieke en nimmer uitgegeven manuscript "Mijn levensgeschiedenis" van de kapitein A. Vreugdenhil.

Kapitein Vreugdenhil.

Kapitein Vreugdenhil.

Ondertussen gebeurden er op Ameland bij zijn familie nog meer opmerkelijke en droevige zaken. Op de dag dat Truitje Visser in Hollum van de rederij van de Koninklijke Hollandsche Lloyd het bericht door kreeg dat haar man Pieter Jacobs Bleeker betrokken was bij de scheepsramp met de "Salland ", werd hun zoon Jacob Bleeker, die op het Wad, na een oversteek te voet, door uitputting op 21 januari 1917 was overleden, in Hollum begraven. Het was toen nog niet bekend dat zijn vader Pieter de ramp met de"Salland " uiteindelijk toch had overleefd.

De ramp met de Salland, manuscript van kapitein Vreugdenhil

"Maar in het najaar moest ik mijn studie afbreken, want de K.H.L. stelde mij aan tot kapitein van de "Salland", een goed vrachtschip, waarmee ik een ledige uitreis maakte, maar met een rijke lading voedingsmiddelen voor mens en dier in het hongerende Nederland terugkeerde. De Engelse regering verlangde dat wij ook eens een paar ladingen steenkool naar Las Palmas of een andere bunkerhaven zouden brengen, omdat het brengen van die steenkolen door de Engelsen zelf, al heel wat schepen en mensen had gekost en wij op de thuisreis van Argentinië af altijd een paar honderd ton kolen in één van die haven innamen. Zo werd de "Salland" één der eerste dat voor dat baantje werd aangewezen.

Ik vertrok op 10 januari 1917 van Amsterdam naar Cardiff, waar ik een volle lading steenkool innam. Ik vertrok om ongeveer 13.30 uur, moest op hoog bevel zonder navigatielichten varen en kwam 's nachts in aardedonker bijna in een kop-op-kop botsing met een groot Engels transportschip, dat vol mensen aan dek was, maar die ook zonder navigatielichten voer. Door op het laatste nippertje uit te wijken, passeerde ik dit schip op nog geen 15 meter afstand, maar wij bleven vrij van elkaar. Ik moest aanhouden op Wolf Rock en toen ik die vuurtoren passeerde, zette de stralen van dit licht mij keer op keer "in het zonnetje", waarmee ik niet zo was ingenomen. Ik liet de beide reddingboten buitenboords draaien, klaar om te vieren en die botengoed provianderen, zodat ik met zuinig rantsoeneren het wel twee tot drie weken zonder gebrek te lijden, zou kunnen uithouden. Ik bleef bij de hand en gaf de officier van de wacht opdracht om, zodra er iets bijzonders zou gebeuren, een ontploffing of wanneer er misschien zou worden geschoten, de machines te laten stoppen en op achteruit te zetten om de vaart uit het schip te halen. Zou je snel reddingboten moeten gebruiken, dan zouden die bij een vaartlopend schip mogelijk ondersteboven worden getrokken.

Het was 03.30 uur in de ochtend van 23 januari. Er stond een koude oostenwind met tamelijk wat zee en ik stond met alle licht goed afgedekt in de kaartenkamer en dacht dat ik nu wel zo een beetje uit de zone, waar ik onderzeeboten kon verwachten, vandaan was. Het was de 13e reis van de "Salland" in onze dienst, de 13e dag sedert mijn vertrek uit Amsterdam en het 13e uur nadat ik uit Cardiff was vertrokken; ik ben niet bijgelovig! Ik stond met mijn passer in de hand over de kaart gebogen, toen er een harde ontploffing in het achterschip plaatsvond.

Meteen ging het achterschip tot aan de railing onder water. De bemanning, die ik te voren had gezegd, niet ongekleed te gaan slapen en geen grote packages mee te nemen bij eventueel ongeval, kon meteen de boten bemannen. Door de achteruit draaiende machines was de vaart uit het schip en acht nagekomen manschappen konden nog plaatsnemen in één van de beide werksloepen, die ik ook maar klaar had laten hangen. Na nog een tweede vuurpijl te hebben afgeschoten, liet ik mijzelf langs de takel in de werkboot zetten. Het schip begon nu vaart te maken in achterwaartse richting met het achterschip onder water. Ik blies op mijn fluitje, waarop de drie voorboten op tamelijk hoge zee bij elkaar kwamen en vroeg hoeveel man zij elk aan boord hadden. Het bleek dat alle 38 man in de reddingboten zaten. Ik beval hen de lampen aan te steken en het zeiltuig gereed te maken om straks gezamenlijk onder zeil te gaan naar Lorient op de Franse kust of een plaats daar in de buurt en om bij elkaar te blijven, al kon de één sneller zeilen dan de andere. Ondertussen kwam dat achteruitvarend schip half onder water in een cirkel op ons toe. Zou het ons nog willen scheppen? Ik riep de andere boten toe te maken dat zij uit de weg bleven. Maar even voor het schip dicht bij ons was, ging het recht overeind staan. Ik kon iets erin horen rommelen. Ik denk dat de voorste 4000 ton steenkool door de schotten brak en ketels en machine meesleurde. Daarop verdween het in loodrechte stand met de kop omhoog. Het vroeg wat het misdaan had om zo te worden behandeld!

Toen het een beetje begon te schemeren zag ik een driehoekig zeiltje, ik dacht van een visserman. Maar het werd snel groter en ik dacht dat het dichter bij was dan ik eerst vermoedde.  Opeens schoot  een torpedobootjager tot dicht bij ons, die allereerst ons toeriep: "Put out your lamps", na beantwoording van vragen over thuishaven, herkomst en bestemming, konden we langszij komen. Ik zag toen dat vóór en achter de kanons waren uitgezwaaid, dat alleen rode lichten werden gebruikt, natuurlijk om minder verre zichtbaarheid. Ik zag dat dit vrij grote schip geen reddingboten aan dek had staan en na op de commandobrug kennis te hebben gemaakt met de commandant van H.M.S. "Hope" vroeg ik hen mijn reddingboten aan dek te zetten voor het geval er iets zou gebeuren, waarbij ik hem erop attent maakte dat ik die boten goed zou laten provianderen. Maar hij zeide dat hij dat volgens zijn instructies niet mocht doen. Na met de Admiraliteit in Londen te hebben getelegrafeerd, bracht hij ons met 38- mijls vaart naar Plymouth, waar wij die middag omstreeks 16.00 uur aankwamen. Nadat ik hem hartelijk had bedankt voor onze redding en ons uit de boten te hebben genomen en aan wal te hebben gezet, vertrok hij onmiddellijk weer naar zijn kruispost.

Ik bezorgde mijn mannen een behoorlijk onderkomen en een goed maal, kocht nog wat kleren voor sommigen van het machinekamerpersoneel en zat, na nog bij de Nederlandse consul een scheepsverklaring te hebben afgelegd, 's avonds met de hoofdmachinist en de eerste stuurman aan de haard in een hotelletje ergens bij de kade, dat op de haven uitzag. Toen pas drong het tot mij door wat er gedurende de laatste twee dagen was gebeurd. Ik had een telegram vanaf de jager naar mijn rederij gezonden en één naar mijn verloofde, wier portret het enige was dat ik nog had gered en in mijn binnenzak droeg.

Het was zondag en in alle sigarenwinkels hing het bericht voor de ramen dat de "Salland" was getorpedeerd en gezonken, maar dat alle 38 opvarenden waren  gered.  Die  zondag  was er niemand op het  kantoor geweest en daarbij kon de directie het torpederen van één van haar schepen het eerst achter de vensters van de sigarenwinkels lezen. Voortaan werd er een mannetje  aangewezen om eventueel op  zondag aangekomen telegrammen te ontvangen.

Door bemiddeling van onze Londense agent, de heer Wainwright, kon ik mijn mannen in twee zeemanshuizen onderbrengen. De Noordzee werd aan ieder schip door de Duitsers verboden te bevaren en het laatste schip, dat nog toegestaan werd over te varen, een schip van de Batavier Lijn, was al volgeboekt. Zo kwam het dat ik wel vier maanden in Londen verbleef, waar ik in een zogenaamd "temperance hotel" logeerde, waar ik al spoedig met het personeel van het agentschap ging meewerken, alsof ik er deel van uit maakte en ik vond het ook héél prettig.

In mei kreeg ik de gelegenheid om met een schip van de K.N.S.M. over te varen. Dat was een heel risico, want dat schip was door zijn lange ligtijd te Falmouth, erg aangegroeid en kon niet meer dan zeven à acht mijl per uur lopen, maar door met een sierlijke boog over de Noordzee te varen en uit de buurt van de Nieuwe Waterweg te blijven, kwamen we midden op de dag om circa 11.00 uur te IJmuiden aan.

De overige opvarenden van de "Salland" bleven in Londen onder toezicht van de Eerste officier. Op die riskante reis naar Nederland ben ik geen ogenblik bang geweest voor mijzelf, maar wel voor die koffer met mooie dameskleding-spulletjes, die ik van tijd tot tijd in Oxford Street had gekocht, want in Nederland was niet veel meer te koop. Wat waren mijn verloofde en mijn toekomstige schoonmama dol van vreugde toen die koffer met textiel werd geopend."

Tot zover het boeiende en persoonlijke verslag van de kapitein Vreugdenhil over de ondergang van de "Salland", dat mij in 1991 werd toegezonden door L.L. von Münching, samensteller van het boek over het "Wel en wee van de Amsterdamse rederij 'de Koninklijke Hollandsche Lloyd' ".

Volgens vervolg van het verslag van Vreugdenhil duurde het nog lang voordat de rest van de bemanning, waaronder Pieter Jacobs Bleeker, weer naar Nederland terug kon komen.   

De tijd aan boord

Wanneer een schip, dat van en naar de tropen zeilde, in gebieden kwam met dagenlang windstilte, brachtde bemanning dikwijls haar tijd door met het maken van allerlei knutselvoorwerpen.

Een scheepje in een fles, gemaakt door zijn broer Jurjen Jacobs Bleeker.

Favoriet waren het makern van scheepjes in een fles en het z.g. "spekmatten". Dit waren matjes die door de zeelieden aan boord werden geknoopt en waarbij de naald in spek bewaard werd tegen het roesten door het zoute zeewater.

Het resultaat van het

Het resultaat van het "spek-matten".

Een scheepstimmerman, zoals Pieter, hield zich dan voornamelijk bezig met het bewerken van hout.De linker tabakspot die hierboven is afgebeeld die ik in 1985 cadeau kreeg van Jacob Jurjens Bleeker,een neef van mijn  vader,  is  voor  mij  een  blijvende  herinnering aan  mijn  grootvader Pieter. De rechter tabakspot maakte hij voor zijn scheepsmaat Jan Dirks Bakker (1857).

De beide tabakspotten.

De beide tabakspotten.

De familie naar Amsterdam

Wanneer  Amelandse  zeelieden  van  een  zeereis  weer terugkwamen  in Amsterdam en veelal direct weer moesten aanmonsteren voor de volgende reis, was vaak de tijd te kort om een bezoek aan de familie op Ameland te brengen. De familie kreeg dan vaak van te voren een brief of een telegram van de maatschappij, waarin stond wanneer het schip in Amsterdam terug werd verwacht. Het schip dat zo'n bericht naar Ameland bracht, werd hier het "Mietschip" genoemd. Op Ameland stond een klein soort vogeltje, dat tegen de ramen op vloog, in de volksmond bekend als een "Mietbringer". Dit vogeltje zou dan trachten berichten van de afwezige verwanten willen overbrengen.  Gebeurde  dit  in  de  namiddag,  dan  kon  er  goed  nieuws verwacht worden, want "een mietbringer in de morgen, brengt niets anders dan zorgen", zo luidde het gezegde.

De zeemansvrouwen konden dan, na het ontvangst van zo'n bericht, vanaf Ameland vaak nog bijtijds met de beurt beurtschipper mee naar Amsterdam. Deze beurtvaart werd o.m. in de periode 1864 - 1917 éénmaal in de veertien dagen onderhouden met zeil- boten van de schippers Bruin. Die voeren dan over Waddenzee en de toenmalige Zuiderzee naar Amsterdam. Bij slecht weer waren deze tochten lang niet altijd ongevaarlijk.

De vracht bestond vaak uit o.m. gevangen  vis  en  zuivelproducten van het eiland, die in Amsterdam verkocht werden. In die dagen kwamen op deze wijze veel Amelandse vrouwen naar de hoofdstad.  Omdat het een lange reis was, namen ze hun eigen beddengoed mee, om aan boord te kunnen overnachten. Amsterdam werd zodoende een ontmoetingsplaats voor Amelanders en er ontstond hier dan ook al gauw een Amelandse Vereniging. De Amelanders ontmoetten elkaar dan dikwijls in het café van Kanger in de Engelsesteeg.

De Engelsesteeg in Amsterdam.

Ook Truitje Visser ging op deze wijze wel eens naar Amsterdam om haar man daar nog even te ontmoeten, voordat hij weer zou vertrekken voor een volgende ongewisse zeereis, want er moest immers geld verdiend worden. Men kon het zich eenvoudig niet permiteren om lang aan de wal te blijven.

Truitje werd dan vaak vergezeld door haar kinderen. Ze verbleven dan in een logement aan de Engelsesteeg nr. 14, waar ze voor korte tijd een schamel optrekje konden huurden. Dit was het bekende logeeradres in Amsterdam voor de Amelandse vrouwen.

Mijn vader, Piet Bleeker, wist zich nog te herinneren dat het beslist geen 1e klas logement was, het was er ronduit vies en smerig. De trapleuning, die van  een  dik  stuk  scheeptouw  was  gemaakt,  kleefde  van  de  vele  vieze handen die hier jarenlang langs waren gegleden.

Als de echtgenoten elkaar daar dan voor even terug zagen, werden de kinderen soms de  straat  opgestuurd. Zo gebeurde het eens dat mijn vader in Amsterdam als klein jongetje in deze buurt verdwaalde. Zijn oudere broer Cornelis Bleeker moest buiten op hem passen. In deze vreemde en voor Amelandse  kinderen  buitengewoon  interessante omgeving, verloor zijn broer hem uit het oog en er ontstond paniek. Later is mijn vader door een politieagent weer gevonden en naar de Engelsesteeg teruggebracht.

Behalve voor een  kortstondige ontmoeting, kwamen zeemansvrouwen ook wel naar Amsterdam om te voorkomen dat de zuurverdiende gage in drank werd omgezet of dat het werd besteed aan hoeren, slaap- of huurbazen. Deze laatsten waren het grofste soort "plukkers" die er bestond.

Zijn laatste jaren bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd

Was  de  periode  tussen  thuiskomst  en  vertrek  langer,  of  raakte men betrokken bij een zeemansstaking, dan ging men gewoonlijk wel naar Ameland. Pieter Jacobs Bleeker hield  als  zeeman wel  van een stevige borrel, wat zeker in die tijd bij de zeelui vrij normaal was.

Tijdens de 5e reis van de "Kennemerland" (K.H.L.) in 1914, heeft de 1e officier Stuuk op de conduitestaat van Pieter, eens de aantekening "dronkenschap" genoteerd en bij de beoordeling voor gedrag "middelmatig" ingevuld. Voor dit feit werd hem een boete opgelegd. Overigens is dit slechts één keer bij de K.H.L. voorgekomen.

De pasfoto op zijn conduitestaat.

De pasfoto op zijn conduitestaat.

De rest van zijn beoordelingen voor gedrag, ijver en bekwaamheid is op de conduitestaat gedurende zijn gehele diensttijd steeds beoordeeld en ingevuld met  een  "Zeer  Goed ". Op de bovenstaande pasfoto staat Pieter in zijn uniform met pet van de K.H.L. afgebeeld.

Opmerkelijk is dat Pieter waarschijnlijk pas bij de K.H.L. scheepstimmerman werd. Zoals al eerder is aangehaald was hij in 1894 en 1895 nog matroos. Gezien het inkomen van een matroos in die tijd, moet het voor zijn vrouw Truitje niet makkelijk zijn geweest om rond te komen  met haar gezin. In 1895 was hij reeds 6 jaar getrouwd en  had  toen al  een echtegenote met 3 opgroeiende kinderen te onderhouden!

Met pensioen

Op 1 oktober 1921 ging Pieter Jacobs Bleeker, als scheepstimmerman bij de  K.H.L, met pensioen. Zijn timmermansgereedschap, dat hij voor ƒ. 41,30 van de K.H.L.  had kunnen overnemen, bracht hij mee naar huis, om daar nog wat bij te klussen. Het lage gedeelte van zijn huis aan de Oosterlaan werd als timmerwerkplaats gebruikt.

Pieter Bleeker met pensioen.

Pieter met pensioen.

Al eerder was aangegeven dat Pieter o.m. een tweetal tabakspotten tijdens zijn lange zeereizen had gemaakt. Van zijn hand waren ook de in reliëf ingeraamde voorstellingen van schepen op zee en de scheepjes in een fles bekend (zie hoofdstuk "Aan boord"). Helaas zijn deze herinneringen later vaak niet in de familie gebleven. Deze zullen wel, met andere erfstukken, zoals de beschilderde beddenbankjes, in het begin van de 2e Wereldoorlog, na het overlijden van Truitje Visser, zijn geveild. De verbindingen met Ameland waren zeer moeilijk in het begin van de oorlog, het was bovendien nog hartje  winter en  daardoor onmogelijk dat  er  veel  familie  bij  de  veiling aanwezig kon zijn. Namens de familie kon alleen Cornelis Bleeker overkomen en met de heer Manje heeft hij deze verkoop georganiseerd. Overigens bleek er, uit de beide toen leegstaande huizen aan de Burenlaan en de Oosterlaan, veel te zijn verdwenen, nog voordat deze veiling had plaatsgevonden.

Wat mijn vader erfde waren slechts een aantal zilveren lepeltjes en een zilveren kindereetbestek met daarin gegraveerd "A.Z.1800". Deze gravering slaat  waarschijnlijk op A. Zeper, die in 1800 geboren zou  zijn, en een voorouder moet zijn geweest van Jan Dirks Zeeper (1843, Leeuwarden), die gehuwd was met Aaltje Visser, de zuster van Truitje. Verder waren er nog twee ingebonden jaargangen uit 1920 en 1921 van het toen actuele tijdschrift "De Prins", alsmede een fraaie antieke speeldoos met een ingelegde kast. Na een grote restauratiebeurt speelt deze weer als van ouds de liedjes van weleer, echter niet meer in het huis aan de Oosterlaan op Ameland, maar nu in ons huis in Son en Breugel.

De fraai ingelegde bovenkant van de speeldoos.

De fraai ingelegde bovenkant van de speeldoos.

Moeilijke tijden

Tijdens de zeereizen van Pieter verbleef Truitje, nadat haar kinderen voor goed het huis uit waren gevlogen, vaak in de Burenlaan bij haar zuster Aaltje, die in 1921 weduwe was geworden van Jan Dirks Zeper. Na zijn pensionering in 1921 trok ook Pieter bij hen in. Het huis aan de Oosterlaan werd echter nog wel aangehouden en het lage tussenhuis diende als timmerwerkplaats van Pieter.  Hier  bleef  hij nog  timmerwerk verrichten voor de buurt, o.a. voor zijn buurman Klaas Nagtegaal en Germen Brouwer. Hij beschouwde het pand aan de Oosterlaan, dat zijn eigendom was, als een soort toevluchtsoord, waarbij hij ongestoord kon werken.

Het vervallen Commandeurshuis aan de Oosterlaan, waarvan ik in 1979 een tekening maakte.

Hij voelde zich namelijk niet thuis bij de twee dames aan de Burenlaan, waar hij zich aan strenge huisregels moest houden. Vanwege het vrije zeemansleven kon hij zich daar maar moeilijk in schikken. Aaltje overheerste de familie sterk. Truitje was echter veel zachter van karakter, maar had bij haar zuster bar weinig in te brengen. Zo mocht Pieter bij Aaltje beslist geen pijp roken. Hij ging dan naar zijn zwager Jan van der Meij, waar hij een speciale plaats had naast de schoorsteen om zijn pijptabak te bewaren. Ook bij Douwe Roep, zijn andere zwager, kwam hij veel over de vloer, vooral op  de  zondagmorgen.  Wanneer  daar  het  vlees  voor  de  zondag werd gebraden, maakte hij steeds de opmerking: "Het ruikt hier zo goed". Bij zijn buurman aan de Oosterlaan, Klaas Nagtegaal, was hij ook vrij om zijn pijpje te roken. Verder ging hij wel eens een borreltje pikken in het café, echter zeer tegen de zin van de beide dames.

Eens kwam hij de moeder van sergeant Hoekstra, de vriend van zijn omgekomen zoon Jacob, tegen.  Deze sprak hem aan met de woorden: "U heeft het maar goed voor elkaar met thuis twee vrouwen". Hij antwoordde daarop: "Zeg dat niet mevrouw Hoekstra!".

Over het algemeen had Pieter, na zijn pensionering, het voor zijn doen erg druk en zei vaak: "Ik heb het zo druk, ik heb geen tijd om naar de kraag van m'n hemd te kijken". Blijkbaar was deze versleten of vies geworden.

Pieter praatte over het algemeen geen Amelands meer, doch altijd, zoals men het op Ameland zei: "Hollands". Het Amelands was hij,  door zijn lange omgang met andere zeelieden, blijkbaar niet meer gewend te spreken.

Het moet voor hem een hele toer zijn geweest om zich aan het leven op de vaste wal aan te passen. Het leven op een schip, waarop hij het grootste deel van zijn leven heeft doorgebracht, is zo totaal anders dan die op een vaste verblijfplaats aan de wal. Een zeeman leefde, zeker in die tijd, immers in een aparte eigen wereld, dikwijls ver weg van zijn familie.

Mede hierdoor en de beperkingen die Aaltje hem oplegde na zijn pensionering, werd de toestand in het huis aan de Burenlaan op het laatst voor Pieter en Truitje zo langzamerhand bijna onhoudbaar.

Beiden zijn eens op een avond door Aaltje uit haar huis gezet, waarna ze tijdelijk weer in hun eigen huis aan de Oosterlaan gingen wonen. In die tijd was Truitje zeer verwonderd dat zij elke dag verse kippeneieren in haar tuin vond. Uit medelijden met de toestand waarin de familie verkeerde, heeft buurman Klaas Nagtegaal maar niet verteld dat deze eigenlijk van zijn loslopende kippen waren.

Van deze depressies raakte Pieter helaas niet meer verlost. Hij werd door zijn neef Klaas Gorter naar de Borneokliniek in Leeuwarden gebracht en later naar Beilen, om er verpleegd te worden. Op 17 december 1933 is hij in Beilen overleden en later begraven in Leeuwarden.

De situatie na zijn overlijden

Na zijn overlijden bleven de beide zusters vereenzaamd wonen in de Burenlaan. Ze leden een teruggetrokken en sober leven en vooral de bazige Aaltje begon toen ook nog achterdochtig en overdreven zuinig te worden, waaronder Truitje begon te lijden. Voor hun vreemd gedrag werden ze  geplaagd door de Hollumer jeugd, die o.a. met een stok langs de spijlen vanhet ijzeren hek ratelden. Wanneer er aangebeld werd, ging de deur slechts op een kiertje open. Er was bijna geen contact meer met de buitenwereld. Alleen de buurman Klaas Gorter, de zoon van Seijke Jacobs Bleeker, kwam op het laatst nog over de vloer bij zijn tante en haar zuster.

Kort voor het overlijden van Truitje ze ze mijn ouders op 12 december 1939 de volgende brief.

Hollum Ameland dinsdag 12 december.

Lieve Piet en Riek en Piet en Jan.

hoe gaat het met julli allen. ik hoop van best, hier is ook alles goed, voor eerst worden julli hartelijk bedankt voor dat mooie postpeket, het was zoo mooi ingepakt en alles was heel, en de letter ook. er zat heel wat in. en de lekkere worsten. tante zegt morgen is Jan 15 maanden. heeft Piet een korfje gezet met de sinterklaas. wat zal de kinderen al groot worden zegen ik en tante. en Jan hebben wij nog nooit gezien. ik en tante hebben het vaak over de kinderen. van Cor en Hinke ook een postpeket gehad. en van Trijntje ook een gehad. wat is het verbasend koud. hier zijn ook al wat mijnen afgeschoten, die ligen op strand, en te Nes ook. en dan in vriesland, daar zijn nog stuken huizen gekomen en wat een ongelukken gebeurd, dat zal julli wel gelezen hebben. binen kort schrijven wij wel weer.

Nu de hartelijke groete van mij en tante en de groete aan de

vermilli.

en een kusje aan Piet en Jan.

Uit deze brief blijkt dat de nood op Ameland reeds in het begin van de decembermaand van 1939 al bijzonder groot was, terwijl de echte winter nog moest beginnen. Haar getrouwde kinderen op de vaste wal stuurden niet alleen postpakketten met Sinterklaascadeau’s, maar ook met voedsel.

Rond die tijd spoelden klaarblijkelijk mijnen uit het begin van de 2eWereldoorlog op het strand van Ameland aan, die onschadelijk werden gemaaktdoor erop te schieten. Reeds in 1939 waren de Engelsen al begonnen grote mijnenvelden ten Noorden van de Waddeneilanden aan te leggen, in de vaarroute van de Duitse konvooien. Deze magnetische zeemijnen werden uitgeworpen door Britse vliegtuigen, als onderdeel van de blokkade van de Duitse economie.

Mijnen op het Amelander strand.

Mijnen op het Amelander strand.

Overigens spoelden er tijdens de 1e en 2e Wereldoorlog ook lijken van soldaten op de Waddeneilanden aan, die door de heersende zeestroming, vanaf Duinkerken, hier naar toe werden gevoerd.

Gedurende de zeer strenge winter van 1939-1940 werd de toestand op Ameland snel slechter. Er was geen turf en steenkool meer te krijgen om het huis te verwarmen.

Brandstof Oeke Metz uitverkocht

De mensen gingen samenwonen om op brandstof te besparen. Goederen konden niet meer per schip worden aangevoerd over de dichtgevroren Waddenzee. Ameland raakte volledig geïsoleerd.

Winter Ameland

Wel zijn er gedurende deze winter postvluchten met vliegtuigen van de K.L.M. uitgevoerd, die op het strand bij Hollum landden en zieke mensen naar de vaste wal brachten. Er ontstond gebrek aan meel en groenten en deze waren op het laatst niet meer te krijgen. Pas na 2 maanden, op 2 maart 1940, konden de postboten weer varen.

Truitje overleed tijdens deze zeer strenge winter op 15 februari 1940. Kenmerkend en schokkend was dan ook de officiële doodsoorzaak, die de dokter omschreef als: "dood door overmatige koude". Zij is in Hollum op de Openbare Begraafplaats begraven.

 

Korte geschiedenis van het pand van Pieter en Truitje

De Commandeurswoning met de muurankers 1723 aan de Oosterlaan 26, dat op 25 juli 1848 door Cornelis Yzaaks Visser was gekocht, werd na diens overlijden in 1883, op naam gesteld van zijn vrouw Trijntje Cornelis Bakker en haar beide dochters, waarvan Truitje nog minderjarig was. De beide zoons waren toen al op zee omgekomen.

Op 29 januari 1919 werd er, n.a.v. het overlijden van Trijntje Cornelis Bakker op16 november 1917, een akte van boedelscheiding door de notaris opgemaakt.

Te verdelen waren:

1. een perceel bouwland in Koudenburg, groot 7 are en 5 centiare, met een waarde van ƒ.200,-.

2. het huis en erf aan de Oosterlaan, groot 2 are en 70 centiare, met een waarde vanƒ.1100,-. Totaal kwam dit neer op ƒ.1300,-, waarvan de kinderen Aaltje en Truitje ieder de helft kregen, dus ƒ.650,-

Pieter Jacobs Bleeker, welke in gemeenschap van goederen getrouwd was met Truitje Visser, verkreeg zodoende op die datum, met bijbetaling van ƒ. 450,- aan Jan Dirks Zeper, echtgenoot van Aaltje Visser, het huis aan de Oosterlaan.

Deze Commandeurswoning bevatte toen nog originele bedsteden, een traditionele Amelander kelder met plavuizen op de vloer en waren de binnenwanden bekleed met blauwe Friese tegeltjes uit het begin van de 18e eeuw. De binnenbeschildering was in "Menisten-blauw" uitgevoerd.

Toen op 15 februari 1940 Truitje Visser kwam te overlijden, werd het huis en erf op naam gesteld van haar 3 kinderen Cornelis, Trijntje en mijn vader Piet. Truitje woonde toen al, sinds het overlijden van Pieter in 1933, bij haar zuster Aaltje aan de Oosterlaan.

De zijkant van het pand in 1940 met de timmerwerkplaats van Pieter.

De zijkant van het pand in 1940 met de timmerwerkplaats van Pieter.

In het begin van de 2e Wereldoorlog, op 21 mei 1941, verkochten:

1.Cornelis Bleeker, hoofd der school te Oeken, gemeente Brummen.

2. Cornelis Bijlenga, accountant te Leeuwarden, als in wettelijke algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Trijntje Bleeker.

3. Piet Bleeker, commies der eerste klas ter Gemeente secretarie Almelo, wonende aldaar.

"het huis en erf te Hollum op Ameland, in de Oosterlaan, kadastraal bekend Gemeente Ballum, sectie E, nummer 2601, groot 2 are en 70 centiare, aan Jelle Woudstra, zonder beroep te Nes op Ameland, voor de verkoopprijs van ƒ. 275,-"

Gezien de geschatte waarde in 1919, n.l. ƒ. 1100,-, was de prijs voor dit pand in 1941 aanzienlijk verminderd door de grote inflatie van de jaren dertig.

Toen wij in 1982 het inmiddels prachtig gerestaureerde huis konden huren, werden we door de huidige eigenaar Martin Faber er op attent gemaakt dat in één van de stenen bij de voordeur de initialen P.B waren ingekrast. Dit moet door mijn grootvader of door mijn vader er met een mes zijn ingekrast. Het was toen voor ons een teken van welkom en herkenning, als het ware een extra uitnodiging om even in het huis van mijn voorouders te mogen verblijven.

De voorgevel van het gerestaureerde pand.

De voorgevel van het gerestaureerde pand.

De zijkant van het gerestaureerde pand.

De zijkant van het gerestaureerde pand.

 

Met het vliegtuig “de Uiver” opgehaald van Ameland

Aaltje Visser kon niet langer alleen in de Burenlaan blijven wonen en werd door toedoen van de kinderen van haar net overleden zuster Truitje naar de vaste wal gehaald.

Er zijn echter twee versies in omloop over de wijze waarop Aaltje het eiland per vliegtuig heeft verlaten.

Volgens buurman Klaas Gorter, had hij Aaltje met de arrenslee naar het strand gereden en is daar met het K.L.M.vliegtuig “De Uiver”, die bestuurd werd door de bekende piloot Parmentier, naar de vaste wal gebracht. Hiervan zou nog een foto in de krant hebben gestaan, maar deze heb ik niet kunnen vinden.

De arrenslee op het strand.

De arrenslee op het strand.

Later, in 1993, hoorde ik op Ameland een ander verhaal hierover. Volgens de weduwe Grietje de Boer-Nagtegaal, die toen 80 jaar was, zou Aaltje door haar man Piet de Boer in de arrenslee naar het strand zijn gebracht, waar “ De Uiver” voor vertrek gereed stond.

De Uiver op het strand bij Hollum.

De Uiver op het strand bij Hollum.

Volgens haar verkeerde Aaltje in een sterk verwaarloosde toestand en zou zij naar het ziekenhuis in Leeuwarden zijn gebracht. Hoe het ook moge zijn, Aaltje werd uiteindelijk door mijn oom Cornelis Bleeker (oudste zoon van haar net overleden zuster Truitje Visser) en zijn echtgenote Hinke van der Ploeg in hun huis te Oeken (gemeente Brummen) opgenomen.

Wanneer mijn oom Cor en tante Hinke er even tussenuit wilden, dan logeerde Aaltje, de tante van mijn vader, bij ons in Almelo.  Ze was altijd gekleed in het zwart met lange zware rokken en sprak altijd Amelands. Nog kan ik mij als goed herinneren dat, wanneer ik eens keelpijn had, zij altijs plachtte te zeggen: "Jimme mot goed gorrelen" (* je moet goed gorgelen, waarbij de "g" wordt uitgesproken zoals de "g" in het Duitse woord "gut"). Ze overleed in 1950 op 94-jarige leeftijd.

Het boek

In 2005 heb ik over het zeemansleven van mijn grootvader Pieter Jacobs Bleeker een boekje gemaakt, waarvan de omslag hieronder is afgebeeld.

Het boekje nog is steeds verkrijgbaar bij het Cultureel-Historisch museum "Sorgdrager" te Hollum op Ameland. U kunt daarmee de inhoud van deze website nog eens op uw gemak doorlezen.

Cover Een zeeman komt, een zeeman gaat van Jan Bleeker

 

Ontdek alles over Stichting De Ouwe Pôlle

Word vriend van Stichting De Ouwe Pôlle en mis niets meer van de Amelander cultuur!

Word vriend van Stichting 'De Ouwe Pôlle Ameland'. Daarmee steunt u het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed op Ameland.

  • Ontvang drie keer per jaar onze magazine Pôllepraat vol verhalen over de Amelander cultuur en geschiedenis
  • Steun onze musea op Ameland: museum Sorgdrager, museum Swartwoude, het bunkermuseum en de cultuurkerk in Nes
  • Met uw bijdrage organiseren wij ieder winter een programma bestaande uit lezingen waaraan u kunt deelnemen
  • Onze stichting heeft een ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling)

<<< Meld je aan als vriend van de Ouwe Pôlle >>>