De barre oversteek naar Ameland in 1917

In de slaapkamer van mijn ouders hing een groot ovaal portret van een jonge man in soldatenuniform. Als klein kind vond ik het als vanzelfsprekend dat het daar hing, zonder te weten wie het eigenlijk was. Zo langzamerhand werd het mij duidelijk dat mijn vader, Piet Bleeker, aan dat portret een bijzondere waarde hechtte. Pas later vertelde hij mij dat het zijn broer Jacob voorstelde, die in 1917, tijdens een oversteek met anderen naar Ameland, was omgekomen. Ook bezat mijn vader nog de laatste zorgvuldig bewaarde brieven, enkele foto’s en een zelfgemaakt pronkkistje van Jacob, alsmede enkele krantenknipsels uit die tijd. Pas toen mijn vader overleden was, ging ik beseffen welke grote rol Jacob moet hebben gespeeld in het leven van mijn vader.

Veel later heeft het mij geïnspireerd om alles grondig te onderzoeken, teneinde een goed beeld te kunnen krijgen van dat tragische voorval. Het moet voor mijn familie op Ameland een bijna onoverkomelijk verdriet zijn geweest, dat hun veel belovende zoon en broer, op de jonge leeftijd van slechts 24 jaar, tijdens deze tocht het leven liet. Vandaar dat ik in mijn boek "Zeilende op 18 º33" Z.B., een kroniek van de Amelandse familie Bleeker" (uitg. 1996) er een afzonderlijk hoofdstuk aan heb gewijd. Het is wellicht toch de moeite waard om aan deze barre oversteek van 1917 met een dramatisch gevolg, naast een boekje, nu ook een website te wijden. Dit voornemen probeer in nu waar te maken.

 

Het is geenszins mijn bedoeling om met het schrijven van deze website oude wonden op Ameland weer open te breken. Ik probeer alleen de feiten weer te geven, zoals die in 1917 gepubliceerd werden. In sommige ingezonden brieven wordt door mijn oom Cor, als broer van Jacob, aanvankelijk sterk getwijfeld aan het juiste optreden van de mede-tochtgenoten. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door de vaak onvolledige eerste berichten in de kranten. Het leidde destijds tot heftige discussies op het eiland en in de plaatselijke krant, die vaak zeer hoog op liepen.

Later komt oom Cor voor een deel op zijn eerdere uitlatingen terug. Ook de ouders van Jacob en zijn oom en tante gaven, middels een advertentie, te kennen dat zij behoefte hadden om hun dank te betuigen aan een viertal medetochtgenoten voor hun betoonde hulp en bijstand. Wellicht gebeurde dit om de hoog op gelopen gemoederen op Ameland enigszins te sussen.

Uit al mijn verzamelde artikelen en brieven krijgt men niet uitsluitend een beeld van mijn oom Jacob Bleeker. Ook worden in deze stukken de uitzonderlijk grote moeilijkheden geschetst, waaronder deze barre voettocht over het zeer slechte ijs van de Waddenzee naar Ameland heeft plaatsgevonden en de daarop volgende grote opschudding op Ameland.

Son, juli 2011

Jan Bleeker.

De barre oversteek naar Ameland in 1917 - Jan Bleeker

Een korte levenswandel van Jacob Bleeker

Jacob Bleeker werd op 20 december 1892 geboren, als tweede zoon in het gezin van Pieter Jacobs Bleeker en Geertruida Cornelia (Truitje) Visser. Ze woonden aan de Oosterlaan (thans nr. 26) in een Commandeurswoning, die toen nog eigendom was van Trijntje Cornelis Bakker, weduwe van Cornelis Yzaaks Visser en grootmoeder van Jacob. Pas in 1919 ging dit pand door vererving over op de familie Bleeker. In het oorlogsjaar 1940 werd het pand verkocht.

Pieter Bleeker en Truitje Visser

Zijn vader Pieter Bleeker en zijn moeder Truitje Visser.

Gedeeltelijk overzicht afstamming van Jacob Bleeker

Hij volgde de Openbare Lagere School in Hollum. Uit deze tijd is nog een schoolfoto bewaard gebleven, waar ook zijn beide broers Cornelis en Piet en zuster Trijntje op voorkomen. Vaak werden de kinderen uit één gezin op dit soort schoolfoto’s dicht bij elkaar gezet, zo ook op deze. Een uitsnede van de foto uit begin 1900 is hieronder afgebeeld. Op het leitje, dat één van de kinderen in de handen houdt, staat met zwierige letters geschreven: "Hollum Ameland N 6 ".

Klas Jacob Bleeker OLS Hollum

1. Cornelis   2. Jacob   3. Trijntje   4. Piet

Jacob wilde aanvankelijk naar zee, doch vooral zijn oom Jan Dirks Zeper was het hiermee niet eens, gezien de grote gevaren. De beide enige broers van zijn moeder, Yzaak en Chris, waren immers al op jeugdige leeftijd, respectievelijk 15 en 20 jaar oud, op zee omgekomen. Wanneer oom Jan in de Oosterlaan op visite kwam, werd het stiekem zelf gemaakte oliegoed, dat buiten aan de waslijn hing te drogen, dan ook ijlings weer binnen gehaald.

Toch heeft Jacob als jongen wel gevaren. Eerst op een haringkotter, maar dat scheen hem helemaal niet te hebben bevallen. Hij heeft over deze ervaringen eens gezegd: "De ratten hebben op dit schip een beter leven dan de visserslui ".

Jacob als jongeman.

Jacob als jongeman.

Hij zou, volgens zeggen, ook nog eens een reis als matromaaos mmet de maatschappij van zijn vader, de Koninklijke Hollandsche Lloyd, hebben meegemaakt. Tijdens deze zeereis zou hij een waarzegster in Buenos Aires hebben geraadpleegd, die hem voorspelde dat hij eens op zee zou omkomen. Waarschijnlijk is hij hiervan erg geschrokken en is daarna nooit meer gaan varen. Helaas kon Jacob zijn voorspelde noodlot op zee toch niet ontlopen, zo bleek pas later in 1917. Hij koos voor een veilige baan aan de vaste wal en werd timmerman. Dat beroep zat al in de familie, aangezien zijn vader als matroos  op zeilschepen en later als scheepstimmerman over de wereldzeeën voer.

In 1910 volgde hij een timmermansopleiding in Leeuwarden en werd in 1911 voor de Nationale Militie ingeschreven voor de lichting in 1912. Zijn beroep was toen timmerknecht.

Militaire pasfoto van Jacob.

Militaire pasfoto van Jacob.

In 1914 brak de 1e Wereldoorlog uit en de dienstplichtige militairen werden gemobiliseerd. Ook Jacob werd opgeroepen, volgde een opleiding voor onderofficier bij de Infanterie en werd uiteindelijk als sergeant ingedeeld bij de 5e Compagnie, Depot IX Infanterie Brigade in het garnizoen te Amersfoort.

De mobilisatie

In 1914 brak de 1e Wereldoorlog uit en de dienstplichtige militairen werden gemobiliseerd. Ook Jacob werd opgeroepen en volgde een opleiding voor onderofficier bij de Infanterie en werd uiteindelijk als sergeant ingedeeld bij de 5e Compagnie, Depot IX Infanterie Brigade in het garnizoen Amersfoort.

Jacob Bleeker met zijn sergeantsstrepen en zijn broer Cornelis.

Jacob Bleeker met zijn sergeantsstrepen en zijn broer Cornelis.

Jacob staande in het midden met een sigaartje in zijn hand.

Jacob staande in het midden met een sigaartje in zijn hand.

Jacob in het donkere uniform tussen zijn mede-dienstplichtigen.

Jacob in het donkere uniform tussen zijn mede-dienstplichtigen.

In het Militaire Hospitaal te Amersfoort

Eind 1916 kreeg hij de zeer besmettelijke keelziekte difterie en werd ernstig ziek op 16 december opgenomen in het Militair Hospitaal, Barak 3 te Amersfoort, waar hij geïsoleerd werd verpleegd. In die tijd stierven nog veel mensen aan deze ziekte, met name ook in dit hospitaal.

Jacob staande in het midden met een viool.

Jacob staande in het midden met een viool.

Op 29 december 1916 schreef Jacob aan zijn broer Piet Bleeker een ontroerende persoonlijke brief. Hieruit bleek dat hij zich dood ongelukkig voelde temidden van alle ellende die zich afspeelde in dat hospitaal. Hij had al veel soldaten aan deze ziekte zien overlijden. Klaarblijkelijk werden er ook lijken opengesneden voor onderzoek.

Alhoewel het hem wegens besmettingsgevaar streng verboden was brieven te versturen, waagde Jacob toch de gok.

Het speet hem geweldig dat hij de Kerstdagen en de jaarwisseling niet thuis bij zijn familie kon doorbrengen. Toch hoopte hij de volgende dag te worden ontslagen, alhoewel hij daar grote twijfels aan had.

Mijn vader, die in Alkmaar een betrekking had aanvaard, was toen bij zijn ouders op Ameland om de Kerst en het Nieuwjaar bij hen door te brengen. Deze brief werd daarom naar Ameland gestuurd.

Zijn uitspraak in deze brief: "de fijne lui (hiermee bedoelde hij de streng gelovige Gereformeerden) zeggen je gaat toch niet dood voor je tijd" was in dit verband des te tragischer, omdat hij binnen een maand, als indirect gevolg van deze ziekte, toch nog zou overlijden, ofschoon onder geheel andere omstandigheden. Mijn vader heeft deze brief echter niet vernietigd, zoals zijn broer het dringend aan hem vroeg. Zodoende krijgen wij een indruk van de toestanden in het toenmalige Militaire Hospitaal in Amersfoort.

Aan het eind van zijn brief schreef hij over zijn plan om zijn vader in Amsterdam op te zoeken. Deze zou op 10 januari 1917 met het stoomschip de "Salland" van de Koninklijke Hollandsche Lloyd naar Buenos Aires in Argentinië vertrekken. De gezagvoerder was de bekende kapitein/schrijver A.Vreugdenhil.

Op 23 januari 1917 werd het schip in het Engelse kanaal echter door de Duitse onderzeeboot, de "U 55", getorpedeerd en tot zinken gebracht. Door de Britse torpedobootjager "Hope" werd de 38-koppige bemanning opgepikt en overge-bracht naar Plymouth.

Jacob heeft zijn vader niet in Amsterdam kunnen ontmoeten. In zijn tweede en laatste brief van 3 januari 1917 aan mijn vader schreef hij n.l. dat het ontslag uit het hospitaal met 14 dagen was uitgesteld.

Gelukkig bleek hij wel aan de beterende hand te zijn. Desondanks was het voor hem een kwelling nog langer hier te moeten blijven. Hij schreef hierover o.m.: "Ik heb hier ook een beroerd leven en hoe langer je in deze pest omgeving bent hoe zieker je wordt, nu wil ik niet zeggen dat ik nu nog ziek ben, maar alleen de gedachte dat je hier zoolang moet zijn maakt je beroerd"

Over de goede band die hij met zijn broer Piet had schreef hij in deze emotionele brief o.m.: "We kennen immers zoo goed met elkaar opschieten, is ‘t niet Piet ?". Hij zou graag op dat moment met hem over het Amelandse strand zwerven en later kievitseieren met hem gaan zoeken.

Verder vermelde hij: "Ik verwacht spoedig een grote brief van je Piet en dan moet je ook schrijven hoe of je thuis gehad hebt, of dat je ook aan ‘t jutten geweest ben, enz, enz, je moet maar denken hij heeft anders ook niets".

Samenvatting van de noodlottige oversteek

Toch werd Jacob Bleeker korte tijd later, op vrijdag 19 januari 1917, definitief ontslagen uit het Militair Hospitaal te Amersfoort. Hij wilde niets liever dan zo snel mogelijk naar zijn familie op Ameland om verder op krachten te komen.

Het was hartje winter en toen hij op zondag 21 januari in Holwerd aankwam, bleek de postboot helaas niet meer te varen vanwege de bevroren Waddenzee en de lage waterstand. Groot moet zijn teleurstelling zijn geweest.

Toch waagde hij, verzwakt door de ziekte die hij had gehad en waarvan hij herstellende was, om met anderen de overtocht te voet over het onbetrouwbare ijs te ondernemen. Het eiland Ameland, dat aan de horizon met een knipoog naar de mannen lokte, bleek onweerstaanbaar te zijn.

Het zou echter een veel te zware tocht te gaan worden, vooral voor Jacob met zijn nog zwakke gezondheid. Het ijs was vaak nog te dun en op veel plaatsen gebroken. Ze moesten op kniehoogte het ijs kapottrappen en waden door het steenkoude water, vol met scherpe ijsschotsen.

Een veel te zware tocht.

Een veel te zware tocht.

Nog voordat de groep met heel veel moeite de vaste wal van Ameland bereikte, bezweek Jacob Bleeker op het ijs door uitputting.

De groep ging verder naar Ameland om hulp te halen en toen deze bij hem kwam was hij reeds bewusteloos en overleed kort daarna.

De vermoedelijke route van de oversteek in 1917
De vermoedelijke route van de oversteek in 1917
 

Over het noodlottige ongeval is nog lang op Ameland gesproken. Zelfs nu nog, na bijna 100 jaar, weten de oudere Amelanders er nog over te vertellen. Het heeft grote indruk achtergelaten op bewoners van dit eiland.

De emoties liepen aanvankelijkzeer hoog op en diverse stukken werden in de plaatselijke kranten "Nieuwsblad Dockum", onder de rubriek "Onze Eilanden", en in "De Leeuwarder Courant" hierover geschreven.

Zijn broer Cornelis Bleeker en zijn vriend de sergeant J.Hoekstra, die ook te Amersfoort gelegerd was, vonden het namelijk onverantwoord dat de groep overstekers de hulpbehoevende Jacob geheel alleen en zonder toezicht op het ijs had achtergelaten, om hulp te halen op Ameland. Men was immers wel in staat geweest de meegevoerde levende kippen en andere zaken veilig aan wal te brengen.

De over en weer geuite verwijten van de ingezonden brieven in de kranten geven ook een duidelijk beeld over hoe groot de verslagenheid, door het overlijden van Jacob, bij zijn familie moet zijn geweest.

Uiteindelijk heeft Cornelis Bleeker voor een deel zijn beschuldigingen aan het adres van de overstekende groep ingetrokken, mede omdat zijn moeder er emotioneel te veel onder ging lijden. Deze ingezonden stukken en de ooggetuigeverslagen van C.A. de Jong, die het aan de vaste wal had meegemaakt, worden apart behandeld.

In deze stukken komen tevens de ellendige en barre omstandigheden, waarmee men onderweg te kampen kreeg, uitvoerig aan de orde. 

Op de dag van de begrafenis, met militaire eer, van Jacob in Hollum, ontving zijn moeder Truitje het bericht van de Hollandsche Lloyd dat het stoomschip "Salland", waarop haar man Pieter als scheepstimmerman voer, in Het Kanaal was getorpedeerd. Het was toen nog niet bekend of er overlevenden waren. Zij had al eerder haar beide broers Yzaak en Christiaan op een zeer jonge leeftijd op zee verloren. De familie, maar vooral zijn moeder, kreeg het in die dagen bijzonder hard te verduren.

De voornaamste oorzaak van hun grote ontsteltenis lag aan de inhoud van de oorspronkelijke berichtgeving door de "correspondenten" van de beide kranten. Hierin werd vermeld dat men Jacob geheel alleen in hulpeloze toestand op het ijs had achtergelaten. Door een deel van medetochtgenoten werd dit met klem tegengesproken, zoals te lezen valt in de ingezonden stukken die hierna uitvoerig worden weergegeven. 

 

Het eerste krantenbericht in het "Nieuwsblad Dockum" verscheen op 27 januari 1917

Te voet van Holwerd naar Ameland

Sedert Donderdag is de postdienst Holwerd-Ameland gestaakt.

Ten gevolge daarvan is de communicatie met het vaste land verbroken. Gistermiddag zijn zes personen volgens onzen correspondent, van andere zijde vernamen we zestien militairen en eenige burgers, van Holwerd naar Nes (Ameland) geloopen, een tocht, welke drie uren heeft geduurd. Het moet een zeer moeilijke voetreis, gedeeltelijk over ijs geweest zijn geweest. Althans een der militairen, sergeant Bleeker, van Hollum (Ameland), moet tijdens den tocht van uitputting en koude zijn gestorven. Anderen verloren bij hun aankomst het bewustzijn.

Onze correspondent op Ameland meldt ons nog:

Zestien militairen en burgers werden door den postschipper tot de eerste geul gebracht. Vandaar namen de tochtgenooten een verkeerde route; ze hadden oostelijker moeten lopen. Soms tot de knieën gingen de mannen door het drijfijs. Sergeant Bleeker was pas ernstig ziek geweest, hij had dus geen weerstandsvermogen. Een tijdlang heeft men hem geholpen, doch ten slotte moest men hem aan zijn lot overlaten. Hulp kwam toen opdagen van de Kooiplaats, doch de militair overleed onderweg.

Over 't algemeen oordeelt men dezen tocht als roekeloos.

Een gelijkluidend bericht heeft in dezelfde tijd ook in de "Leeuwarder Courant" gestaan.

Ingezonden brief van sergeant J.Hoekstra, 3 februari 1917

Naar aanleiding van het algemene krantenbericht van 27 januari 1917, dat ook in de "Leeuwarder Courant" was opgenomen, plaatste de sergeant J.Hoekstra op 31 januari 1917 een emotionele ingezonden brief in het "Nieuwsblad Dockum". Hij was een persoonlijke vriend van Jacob en eveneens bij hetzelfde onderdeel in Amersfoort gelegerd.

Te voet van Holwerd naar Ameland.

Geachte redactie!

Vergun mij eenige plaatsruimte in Uw blad. Bij voorbaat mijnen dank.

Nog versch ligt ons allen in het geheugen het bericht in de Leeuwarder Courant onder bovenstaand hoofd, waarbij de sergeant J.Bleeker wonende te Hollum op Ameland zoo noodlottig om het leven is gekomen. Gaarne zou ik als vriend van genoemde Bleeker het volgende onder de aandacht van het publiek willen vestigen.

In de eerste plaats dat wij hier allen aan Bleeker hebben verloren een beste kameraad, die altijd bereid was iemand te helpen wanneer het in z'n vermogen was. Een joviale kerel die altijd plezier had en steeds opgeruimd van geest was. We zullen hem daarom ook noode missen.

Doch nu ter zake. Men oordeelde destijds die tocht van genoemde militairen roekeloos.

Afgezien van het al of niet waar zijn dezer bewering, geloof ik dat wanneer men als soldaat met verlof gaande, voor het feit wordt geplaatst, om met gevaar nog thuis te kunnen komen, of zonder gevaar niet thuis te kunnen komen en dan je geheel verlof of enkele dagen er van bij inschieten, men in de meeste gevallen het eerste zal kiezen.

Men moet soldaat zijn om te beseffen wat het is met eenige dagen verlof naar huis te kunnen gaan. Daar waagt men desnoods veel meer voor. En vooral die menschen die zoo ver weg wonen als genoemde militairen. Zij hebben altijd een geheelen dag soms anderhalve dag noodig om thuis te komen.

En toen dan deze keer na 1½ dag reizen hen de gelegenheid ontbrak om verder te reizen, hebben ze toch het mogelijke geprobeerd om dien avond nog bij de hunnen te komen. Bleeker heeft helaas dat genoegen niet mogen smaken.

Hij heeft de tocht niet kunnen volbrengen, daar hij pas 4 weken in het hospitaal had gelegen met een ernstige keelziekte en juist twee dagen te voren daaruit was ontslagen.

"Een tijdlang heeft men hem nog geholpen, doch tenslotte moest men hem aan z'n lot overlaten", stond er in het eerste bericht.

In hoeverre dat waar was heb ik niet kunnen constateeren, wel weet ik dat een later bericht van een correspondent van Ameland onder anderen meldde: "Omtrent het omkomen van den Onderofficier, die eenige dagen geleden met 14 andere personen over de Wadden van Friesland naar Ameland was gegaan en onderweg niet verder kon, meldt men ons dat dit geval toont, hoe weinig hulpvaardig men soms is om anderen die in nood verkeeren te helpen.".

Op genoemde tocht bevond zich het gezelschap ongeveer een kwartier van den vasten wal van Ameland, toen de Onderofficier uitgeput neerviel. De anderen lieten hem liggen en pas 1½ uur daarna kwam er een boeren wagen van het eiland, waarmede de man werd vervoerd.

Heel gemakkelijk hadden de reisgenooten den man naar 't eiland kunnen dragen daar zij blijkbaar zoo vermoeid niet waren. Zij hebben tenminste nog met hun bagage 2 uur kunnen loopen om hun dorp te bereiken. Indien zij zich dadelijk over den Onderofficier hadden ontfermd, ware hij waarschijnlijk niet omgekomen.

Welnu als dat waar is dan is het treurig. Immers bij militairen geldt altijd het parool "Samen uit, samen thuis".

En is dan een dergelijke daad niet strafbaar? Want Art. 450 van het Wetboek van Strafrecht luidt: "Ieder die getuigen zijnde van het oogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaat deze hulp te verleenen, die hij hem zonder gevaar voor zich zelven verleenen kan, indien de dood van den hulpbehoevende er op volgt, gestraft wordt met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste ƒ.800,- ".

Ik weet nu niet welk bericht het dichtst bij de waarheid is, ook weet ik niet of die anderen zonder gevaar voor hun eigen leven hulp hadden kunnen verleenen, doch één ding staat vast, het heeft de dood tengevolge gehad van den hulpbehoevende.

Mijns inziens zou het dan ook wenschelijk zijn dat deze zaak eens nader werd onderzocht. Misschien dat dit ook al reeds wordt gedaan. Ik hoop echter tevens dat een onderzoek zal uitwijzen, dat de andere militairen geen nalatigheid zal, kunnen worden verweten in het hulp verleenen van een medemensch, die in nood verkeert. Dit zou tenminste een lafhartige daad zijn. En daarvoor staan over het algemeen de Eilanders langs de Wadden niet bekend.

Verder wil ik namens allen die hem hebben gekend hier, aan de familie van sergeant Bleeker onze innige deelneming betuigen, met het voor hen zoo noodlottige ongeval.

Wij hadden dat anders wel eerder gedaan doch wegens de isolatie van Ameland hebben we daarvan afgezien.

Dit moge hen eenigzins tot troost zijn in het verlies, dat hij bij een ieder was gezien, en ook bij elkeen goed bekend stond aangeschreven.

J.Hoekstra mil.Sergeant

Amersfoort, 31-1-17.

Depôt IX, 5e Compagnie.

Ingezonden brief van Cornelis Bleeker (1), 10 februari 1917

Cornelis Bleeker, de oudste broer van Jacob, was op dat moment onderwijzer in Vaassen. Hij was klaarblijkelijk erg geschrokken over de inhoud van de ingezonden brief, d.d. 31 januari 1917, van de dienstplichtig sergeant Hoekstra.

Van zijn hand verscheen er op 10 februari 1917 de volgende ingezonden brief als reactie op het ongeluk.

INGEZONDEN.

Geachte redactie!

In "Onze Eilanden" van deze week komt een ingezonden stuk voor afkomstig van de heer J.Hoekstra, waarin deze wijst op de groote tegenstrijdigheid tusschen de beide berichten aangaande de zoo noodlottige wijze waarop zijn vriend en mijn broeder, de milicien-onderofficier J.Bleeker om het leven is gekomen.

Het eerste bericht toch bevat de mededeeling, dat de metgezellen van mijn broeder gedaan hebben, wat in hun vermogen was om hem te helpen, terwijl daarentegen het latere bericht zegt, dat genoemde personen mijn broeder in den steek hebben gelaten.

Er staat toch: "Op genoemden tocht (n.l. van Holwerd naar Ameland) bevond het gezelschap zich op ongeveer een kwartier van den vasten wal van Ameland, toen de onderofficier uitgeput neerviel.

 

De anderen lieten hem liggen en pas 1½ uur later kwam er een boerenwagen van het eiland, waarmede de man werd vervoerd. Heel gemakkelijk hadden de reisgenooten den man naar het eiland kunnen dragen, daar zij blijkbaar zoo vermoeid niet waren.

Zij hebben ten minste nog met hun bagage 2 uur kunnen loopen om hun dorp te bereiken. Indien zij zich dadelijk over den onderofficier hadden ontfermd, ware hij waarschijnlijk niet omgekomen.

Evenals den heer Hoekstra heeft ook mij deze tegenstrijdigheid in beide berichten getroffen, vooral omdat dit het laatste bericht was en naar men gewoonlijk mag aannemen, het meest juiste.

Door de stremming van het verkeer van den vasten wal met het eiland Ameland is het mij echter tot dusverre niet mogelijk geweest, de zaak persoonlijk te onderzoeken.

Toch hoop ik van harte, dat het eerste bericht geheel volgens waarheid is, niet alleen voor mij en mijne familie, maar ook voor mijn broeders metgezellen, daar deze anders een zware verantwoordelijkheid op zich hebben geladen en dan indirect de oorzaak zijn van den diepen rouw, waarin wij zijn gedompeld.

Hun handelwijze zou in dit geval een schrille tegenstelling vormen in vergelijking met het degelijke karakter van wijlen mijn broeder, die volgens de vele bewijzen van deelneming, welke ik mocht ontvangen van zijn superieuren, zijn kameraden en zijn minderen, steeds één en al hulpvaardigheid was.

Vaassen (Gelderland) 5-2-1917.

C.Bleeker

Hoofdonderwijzer.

Ingezonden brief van Jan en Klaas IJnsen, 17 februari 1917

De bedenkingen van de sergeant J.Hoekstra en Cornelis Bleeker, betreffende de twijfelachtige houding van de tochtgenoten, lokten natuurlijk reactie uit van de zijde van de tochtgenoten.

Ingezonden brief van Jan en Klaas IJnsen, 17 februari 1917.

 

Een week later werd in het "Nieuwsblad Dockum" de volgende brief van de mede-tochtgenoten Jan en Klaas IJnsen opgenomen.

INGEZONDEN.

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.)

Hollum (A.), 12 Febr. '17.

Geachte Redactie!

Verzoeke beleefd eenige ruimte in Uw veelgelezen blad, en wel naar aanleiding van het ingezonden stuk van Sergeant Hoekstra te Amersfoort, in verband met het omkomen van Sergeant Bleeker van Hollum, op den treurigen tocht van 21 Jan. j.l.

In een correspondentie in de Leeuwarder Courant heeft Hoekstra gelezen dat wij Bleeker in den steek hebben gelaten, dat wij hem heel goed hadden kunnen dragen, enz. Wie zegt dat? Waar is de correspondent die dat durft te schrijven? Laat hem zijn naam noemen; wij zullen hem antwoorden?

Wij denken dat als hij, evenals ondergeteekenden, die de reis had meegemaakt tijdens de bittere koude en den snerpende wind,- hij wel anders zou praten! Stel U voor bij elke stap tot aan de knieën, ja soms aan de heupen door het ijs en water terwijl de Oostenwind je haast gevoelloos maakte en de koude je schier deed bevriezen....

Behalve voor Bleeker hadden wij nog te zorgen voor A.Vink en K.H. de Vries, die zoo min waren, dat zij niet meer gehoopt hadden, vrouw en kinderen weer te zien! Wij getuigen hier in 't openbaar, dat wij gedaan hebben, wat wij konden en dat de 2e ondergeteekende en G.C. de Jong tot het laatst den ongelukkigen B. hebben bijgestaan!

Toen voor de sergeant B. alle hoop was opgegeven, zijn wij naar den wal gegaan, om naar den wagen te kijken die hem zou afhalen.

Hulp mocht echter niet meer baten: de arme jongen heeft de zijnen niet weer gezien! Maar ons treft geen schuld: toen wij met B. bezig waren, voelden wij ons onpasselijk worden door de koude en vermoeienis,- en had het langer geduurd, dan waren er meer dooden gekomen!

De lui uit Nes en Buren (A.) waren ons reeds ver vooruit om een wagen te bestellen! En dat leugenachtig bericht in de L.Crt. (Leeuwarder Courant) zou dat ook niet van Oosten komen?

Wij gaan eindigen. Wij meenden dit stuk te moeten schrijven, daar er allerlei praatjes op en buiten ons eiland over deze treurige zaak worden rondgestrooid. Bij de warme kachel kan men er gemakkelijk over praten, maar om de ellende zelf mee te maken, dat is wat anders!

Geachte Redactie!

Onzen dank. Achtend,

JAN J.IJNSEN.

KLAAS J.IJNSEN.

Ingezonden brief (2) van Cornelis Bleeker, 7 maart 1917

Op zaterdag 7 maart 1917 onderstreepte Cornelis Bleeker nog eens zijn twijfel, na een persoonlijk bezoek aan Ameland.

INGEZONDEN.

 

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.)

Geachte Redactie!

In "Onze Eilanden" van Zaterdag 10 Februari '17 komt een ingezonden stuk voor van mijn hand naar aanleiding van de zoo geheel tegenstrijdige berichten aangaande den noodlottigen dood van mijn broeder Jacob Bleeker, in leven milicien-Onderofficier bij het IX Depôt Bataljon te Amersfoort.

Zo wees ik er o.a. op, dat de stremming van het verkeer met het eiland Ameland oorzaak is geweest, dat ik deze zaak niet persoonlijk heb kunnen onderzoeken.

Verleden week ben ik daartoe echter eindelijk in de gelegenheid gesteld en zoodoende heb ik kunnen constateren:

1e. dat de berichten, welke betrekking hebben op deze dieptreurige zaak elkander op zeer opvallende wijze tegenspreken, hetgeen m.i. niet het geval zou zijn als alles volkomen in de haak was geweest;

2e. dat de tocht van Holwerd naar het eiland Ameland ondernomen op den 21sten Januari j.l. op zijn minst roekeloos is te noemen, niet alleen in verband met de destijds heerschende strenge koude en de te geringe draagkracht van het ijs, maar vooral in verband met het zeer ernstige verzuim, om een voldoende hoeveelheid levensmiddelen en reddingsmateriaal mee te nemen;

3e. dat er van het begin af te hard is geloopen, waardoor enkelen te spoedig aan het einde van hun krachten kwamen;

4e. dat men niet den juisten koers heeft genomen, hetgeen begrijpelijk is, daar men mij heeft verzekerd, dat niet één van het gezelschap ervaring had op dit gebied;

5e. dat men niet genoeg bij elkander is gebleven, waardoor mijn broeder op het laatst was toevertrouwd aan de zorgen van Gijs de Jong en Klaas IJnsen, die, naar eerstgenoemde mij mededeelde, ten slotte genoodzaakt waren hem op een droge plek op een kwartier afstands van Ameland achter te laten;

6e. dat men mijn broeder op deze plek zoo ongeveer een uur heeft gelegen in de felle kou en met natte kleren.

7e. dat hij volgens ingewonnen inlichtingen nog leefde, toen eenige personen van het eiland hem kwamen afhalen.

8e. dat het gezelschap bestond uit dertien voor het meerendeel uiterst krachtige, gezonde mannelijke personen;

9e. dat de personen uit Hollum afkomstig met hun bagage (o.a. Levende kippen!!!) en zonder zich te verdrogen nog minstens twee uur hebben kunnen loopen om hun dorp te bereiken en dat er onder deze mannen waren, die bijzonder vroeg arriveerden;

10e.dat er volgens de door mij ingewonnen inlichtingen zelfs individuen waren, die na den tocht te hebben meegemaakt, een tijdje later reeds op schaatsen stonden.

Aan het slot van mijn artikel gekomen, spreek ik hier als mijn overtuiging uit, dat er meer had kunnen gedaan worden, dan er gedaan is. Wanneer men in levensgevaar verkeert, redt men in de allereerste plaats zijn leven en noch aan bagage, noch aan een paar onnoozele kippen, wordt dan gedacht.

Ook kan men in uitgeputten toestand met deze bagage geen twee uur loopen en dan nog wel in de felle kou en met geheel natte onderkleeren!

Niet ieder echter treft een verwijt, zooals ook uit het bovenstaande blijkt en daarom neem ik dan ook de gelegenheid te baat aan allen, die mijn broeder hebben bijgestaan, hier in het openbaar mijn hartelijke dank te betuigen.

Persoonlijk was ik voor een gerechtelijk onderzoek, maar ik heb mij moeten neerleggen bij de wil mijner Moeder, hetgeen echter niet wegneemt dat zij, wier geweten in deze zaak geheel zuiver is, nochtans een zoodanig onderzoek kunnen uitlokken.

Vaassen (Gelderland)

C.Bleeker

Ingezonden brief van Piet Molenaar, 14 maart 1917

Het was te begrijpen dat ook deze ingezonden brief van Cornelis de nodige reacties op het eiland Ameland op zouden roepen.

In het "Nieuwsblad Dockum" verschenen dan ook de tegenargu-menten van Piet Molenaar, namens enkele betrokkenen.

INGEZONDEN.

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.)

Geachte redactie!

Daar er al veel over de noodlottige tocht, waar de milicien-onderofficier zoo noodlottig om het leven is gekomen, is geschreven en gewreven en waar nu C.Bleeker, onderwijzer te Vaassen in het blad van 7 Maart de kroon op heeft gezet, acht ik mij gedwongen om er tegen in te gaan.

In punt 2 beweert hij, dat de tocht op 21 Januari roekeloos was, wat ik niet kan ontkennen, tevens dat er te weinig levensmiddelen en reddingsmateriaal was medegenomen, maar wie had daar eigenlijk voor moeten zorgen? Bij den dienst zijn wij gewoon, dat zooiets door je meerdere wordt geregeld.

Ten 3e beweert C.Bleeker, dat er te hard is geloopen, waardoor enkelen spoedig aan het einde hunner krachten waren. Maar werden we niet gedwongen daar we eerst, tot aan de knieën toe nat, en op een plaats een klein half uur moesten wachten, omdat er nog te veel water was, en wie zou dan niet vlug gaan loopen? Wie zou dan op zijn gemak gaan wandelen, daar de koude snijdende wind de ledematen bijna stijf deed vriezen en niemand vermoedde toen, dat het met zooveel vermoeienissen en ellende zou gepaard gaan. Hadden we het vooruit geweten, niemand zou gedraald hebben, terug te keeren.

Ten vierde schrijft hij, dat men niet de juiste koers had genomen. In Buren zijn lui, die er wel bekend zijn, en die zeggen dat we de richting wel goed hadden, maar daar er overal ijs lag, konden we de geschikte plekken in de geulen niet zien en waren daardoor verplicht, recht door zee te gaan.

In artikel 5 komt o.a. voor, dat G. de Jong hem had medegedeeld, dat hij en K. IJnsen hem op een kwartier afstand van de wal moesten achterlaten, maar hebben zij ook gezegd, van wie zij hem overgenomen en hoever zij hem gebracht hebben? Ik heb omstreeks een half uur met hem omgeploeterd, op het laatst meer dragend dan loopende.

Meermalen heb ik enkelen gevraagd mij af te lossen, maar dan kreeg ik ten antwoord: "Ik heb genoeg aan mijn eigen", wat bij sommigen ook wel waar was. In het begin zei hij meer dan eens: "Jongens laat mij maar liggen, ik haal de wal toch niet".

En daar we op het laatst wel inzagen, dat we zoo de wal toch niet haalden, besloten we om hulp te gaan halen en nadat men mij had beloofd, hem zoolang bezig te houden tot er hulp kwam, ging ik op weg. Op de kooiplaats aangekomen, liep het zweet mij van het gelaat. Toen is direct een kar weggereden met dekens en droge kleren voor de ongelukkige.

Had ik geweten dat hij alleen was gelaten, ik had niet gedraald weer mee terug te gaan, dat kunnen de kooibewoners getuigen. Dan had hij, zooals in punt 6 staat, daar geen uur behoeven te liggen, maar meenende dat er volk was bij gebleven, ging ik door naar Buren, zoo hard mijn bevroren kleeren dat toelieten, waar ik eenige mannen aantrof, die nadat ik hun de toestand had medegedeeld, er op af gingen en hem dan ook van het ijs hebben gehaald, met veel moeite.

Zooals in punt 8 staat, was het meerendeel jonge krachtige mannen, maar al is men nog zoo jong en krachtig, eenmaal houdt het op, dat kan men zien aan sergeant Bleeker en de mil. Vink, die toch ook jong en krachtig waren en dan nog de Vries, die ook nog niet oud was. Wat punt 9 betreft, daar kan ik niet over oordeelen, maar over punt 10 deste meer, daar het mij persoonlijk aangaat.

Daar geeft C.Bleeker mij den naam van individu, wat een slecht voorkomen moet maken, die een tijd later reeds op schaatsen stond. Had ik mijn krachten gespaard door de ongelukkig aan zijn lot over te laten, dan had C.B. recht van spreken, maar dat is het geval niet.

Ik heb mijn plicht gedaan, zoo goed er maar een is, en die het tegendeel durft te beweren, die liegt, platweg gesproken. En dan durft hij nog te beweren dat er meer had kunnen gedaan worden, zou hij daar wel geheel zeker van zijn?

Niet ieder treft een verwijt, schrijft hij en dan bedankt hij de lui weer, die zijn broeder hebben bijgestaan. Die regels doen mij denken aan het spreekwoord: "Hij heeft de klok wel hooren luiden, maar weet niet waar de bengel hangt". Ja, want als B. goed geïnformeerd had, had hij zoo niet geschreven.

Waarom heeft hij niet persoonlijk ondervraagd? Waarom zoo maar in het dolle weg een stuk in de courant te schrijven. Had hij mij om inlichtingen gevraagd, ik had ze hem gegeven en geef ze nog wel als hij dat woord terug neemt. En heeft hij zichzelven al eens afgevraagd, wie de schuld is van dit alles? Hij zal dan erkennen dat de verongelukte zelf de meeste schuld had. Had hij zijn gezondheidstoestand in acht genomen en was in Holwerd gebleven, dan had er van dit alles niets gekomen, daar hij pas 4 weken in het hospitaal had gelegen en daaruit pas 2 dagen was ontslagen. In deze laatste regels ligt alles opgesloten.

Het spijt mij dat ik zoo moet schrijven, maar het is toch de waarheid. En dan had C.B. het nog gerechtelijk willen laten onderzoeken.

Om mij had hij dat gerust kunnen doen, want wat ik hier geschreven heb de zaak aangaande, durf ik ook als het moet, wel met een eed te bevestigen.

Ook hier wordt het spreekwoord weer bewaarheid: "Ondank is des werelds loon".

P. MOLENAAR

1e O., 1e R., 11e B.I.(= Bataljon Infanterie), Ede.

Ingezonden brief van P.Visser en G. de Jong, 14 maart 1917

Bij deze ene reactie van de mede-tochtgenoten bleef het in die krant van 14 maart 1917 niet. Ook anderen roerden zich.

Geachte Redactie!

Wij verzoeken U beleefd het volgende in Uw blad te willen plaatsen. Bij voorbaat onzen dank.

 

De tocht van Holwerd naar Ameland.

Over de tocht van Holwerd naar Ameland op 21 januari j.l. door een aantal zeelieden en militairen, waarbij J.Bleeker op zoo jammerlijke wijze het leven heeft verloren, is in "Onze Eilanden" reeds heel wat geschreven. Het is geenszins onze bedoeling in te gaan op onwaarheden en scheeve voorstellingen welke daarin zijn weergegeven, doch verklaren nadrukkelijk het zeer op prijs te zullen stellen, wanneer in deze een gerechtelijk onderzoek zou worden ingesteld.

Twee zeelieden die de tocht hebben meegemaakt.

P.VISSER

G.DE JONG

Amsterdam, 12 maart 1917

Binnenkant 48.

Ingezonden brief van Cornelis Bleeker (3), 16 maart 1917

Enigszins geschrokken van deze felle reactie's reageerde Cornelis Bleeker hierop met de volgende bewoordingen.

INGEZONDEN.

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.)

Geachte Redactie!

Zooeven ontving ik Uw blad van Woensdag 14 Maart '17 en las daarin het ingezonden stuk van P.Molenaar. Ofschoon ik reeds na de uiteenzetting van het gebeurde door den vader van genoemden Molenaar mijn woorden op een voor hem meest voldoening gegeven wijze heb ingetrokken, moeten mij naar aanleiding van genoemd stuk toch de volgende opmerkingen van het hart.

Dat Molenaar zich verongelijkt acht kan ik begrijpen, dat hij zich verontwaardigd toont, zelfs waardeeren, maar dat dit hoofdzakelijk is naar aanleiding van het woord "individu", zie dat wil er bij mij niet in. Op gevaar af van den geleerde uit te hangen, iets waar ik tusschen twee haakjes gruwelijk het land aan heb, wil ik toch trachten Molenaar duidelijk te maken, dat het woord "individu" een geheel andere beteekenis heeft, dan hij er aan wil geven.

Dit woord beteekent n.l. niets anders dan een wezen, een persoon geheel, zooals het zich door zijn eigenaardige eigenschappen van andere wezens of personen onderscheidt. 't Bewijs hiervan ligt al opgesloten in uitdrukkingen als: een ongunstig uitziend individu, een slecht bekend staand individu, enz. Had dit woord nu een ongunstige betekenis, dan behoefde men er de overige woorden niet bij te gebruiken. In dit verband wijs ik op het boek, dat tot titel heeft: "Het leven der individuen onderling in verband met hun eigenschappen".

Ja, sterker nog, ik had zelfs het woord "creaturen" kunnen bezigen, zonder dat iemand ter wereld mij daarom met succes zou kunnen aanvatten, daar dit woord synoniem is met "individu" en als dit dus: schepsel, wezen, mensch, enz. betekent. Wanneer men de woorden; personen, mannen, enz. al heeft gebezigd, is het vervelend in herhaling te treden, vandaar dat ik het door Molenaar zoo gewraakte woord "individu" gebruikte. Ziedaar alles!

Als antwoord op het door mij genoemde punt 2, waarbij ik de aandacht heb gevestigd op het verzuim levensmiddelen en reddingsmateriaal mede te nemen, zegt Molenaar, dat zij in dienst gewend zijn, dat zoo iets door de meerdere wordt geregeld. Hij bedoelt hier waarschijnlijk, dat wijlen mijn broeder daarvoor aansprakelijk moet worden gesteld. Dit bestrijd ik ten stelligste!

Vooreerst weet Molenaar zeer goed, dat wanneer Amelanders onder elkaar zijn, elke rang en stand vervalt.

Ten tweede was mijn broeder milicien-Onderofficier, dat wil zeggen dat hij met alle respect voor den militairen dienst burger in zijn hart was, vooral in de verlofdagen.

Ten derde weet ieder, die mijn broeder heeft gekend, dat hij, uitgezonderd in den diensttijd, geen persoon was om te bevelen.

Ten vierde waren er misschien wel meer dan de helft burgers bij. Alles samen genomen spreek ik hier als mijn overtuiging uit, dat mijn broeder voor genoemd verzuim niet aansprakelijk mag worden gesteld.

Ik beschouw het veeleer als onnadenkendheid; geen bepaald persoon treft schuld en ik twijfel dan ook niet of Molenaar zal het met mij eens zijn. Verder zegt Molenaar, dat ik niet bij hem geïnformeerd heb. Vooreerst was mijn tijd zeer beperkt en ten tweede en dit is wel de voornaamste reden, men heeft mij op Ameland gezegd, dat alle militairen reeds lang weer in hun garnizoen waren.

En wat dat op een dolle wijze in de courant schrijven betreft, antwoord ik Molenaar, dat ik van de 10 door mij opgenoemde punten er slechts één heb moeten terugnemen. Iemand schrijft alleen dan op een dolle wijze als hij zonder informatie's genomen te hebben maar raak schrijft en later tot de overtuiging komt, dat het meeste door hem beweerd klinkklare onzin is.

Meermalen heb ik enkelen gevraagd mij af te lossen, maar dan kreeg ik ten antwoord: "Ik heb genoeg aan mijn eigen", wat bij sommigen ook wel waar was, schrijft Molenaar. In dezen zin ligt voor mij een wapen om mij te kunnen verdedigen als ik beweer dat er meer had kunnen gedaan worden dan er gedaan is. Er ligt immers ten duidelijkste in opgesloten: de meesten hadden mij wel kunnen aflossen, maar sommigen waren hiertoe niet in staat. Blijkens zijn verder schrijven, had men Molenaar beloofd, bij mijn broeder te blijven, maar men heeft dit niet gedaan, want, zegt de schrijver, had ik geweten, dat hij alleen was gelaten, dan had ik niet gedraald weer terug te komen.

Waarom mijn broeder alleen gelaten en de bagage meegenomen?

Stel U voor op een kwartier afstands van Ameland ligt een flinke, jonge man ruim een uur lang te worstelen met den dood, verlaten door zijn metgezellen. 't Is ontstellend! Alle omstandigheden wil ik billijken en toegeven, maar het meenemen der bagage kan onmogelijk worden goedgepraat. Verkeert U in levensgevaar en is men tegelijker tijd uitgeput, dan redt men alleen zijn leven en niets meer dan dat. Bovendien had mijn familie en ik zelf trouwens ook de eventuele schade meer dan dubbel willen vergoeden. Dat mijn broeder den overtocht niet had moeten doen, geef ik gaarne gewonnen. Maar hoe gaat het hiermede?

Als anderen gaan, waaronder enkelen op het oog kleiner en zwakker, dan wil men als groote, sterke kerel niet blijven staan. Het staat bij mij vast, dat een vals eergevoel mijn broeder zeer waarschijnlijk heeft aangezet om den tocht te wagen, temeer daar ik uit goede bron vernam, dat hij er geen lust toe gevoelde.

Ook meende hij reeds in het bezit van zijn volle kracht te zijn, terwijl hij onkundig was van het feit, dat na diphtheritis het hart van den mensch lang in verzwakten toestand blijft en bijgevolg niet in staat is bijzondere inspanning te verdragen.

Nu mijn broeder evenwel toch mee is gegaan, was het de gewoon menschelijke, ja zelfs wettelijke plicht hem bij te staan, hem te helpen, zooveel in het vermogen zijner metgezellen lag, iets wat door Molenaar o.a. ook gedaan is.

Aan het slot van zijn artikel wil Molenaar beweren, dat wij ondankbaar zijn. Niets minder, waar dan dat, want alles wat aan Jacob Bleeker is gedaan beschouwen wij als aan ons gedaan en kunnen dus daarvoor niet dankbaar genoeg zijn.

Ik besluit dan ook met hier in het openbaar te zeggen, dat ik Molenaar acht, zooals men een flinken kerel acht, aan wie men veel is verschuldigd.

Vaassen, 16-3-'17

C.Bleeker.

Ingezonden brief van Cornelis Bleeker (4), 18 maart 1917

Uit de bovenstaande ingezonden brief van Cornelis Bleeker bleek toch wel dat hij zijn oorspronkelijke inzicht op de toedracht van het ongeval voor een deel verkeerd had ingeschat en sprak hij zijn waardering uit voor het optreden van Jan Molenaar.

In de volgende ingezonden brief, van enige dagen later, rehabiliteerde Cornelis hem zelfs, al bleef hij twijfel houden over het optreden van de anderen. Het is dan ook de laatste reactie op dit tragische ongeval op Ameland die in de plaatselijke krant verscheen.

 INGEZONDEN

Geachte Redactie!

Bij dezen ben ik zoo vrij mij nogmaals tot U te wenden met het beleefd verzoek de navolgende regelen in Uw op het eiland Ameland zoveel gelezen blad op te nemen, daar het hier de rehabilitatie geldt van Jan Molenaar ( * hier wordt bedoeld Piet Molenaar), wonende te Buren op Ameland; bij voorbaat mijn dank!

Te Hollum had men, toen ik me naar Nes en Buren wilde begeven, mijn aandacht gevestigd op het gedrag van sommige personen uit genoemde dorpen, die, na den noodlottigen tocht te voet van Holwerd naar Ameland op den 21sten Januari j.l. te hebben meegemaakt, een poosje later de schaatsen onder hadden. Uit een schrijven, dat ik mocht ontvangen van den heer P.D.Molenaar te Buren op Ameland, is mij gebleken, dat dit alleen betrekking heeft op zijn zoon, naar ik meen Jan Molenaar.

De heer Molenaar wijst er mij dan op, dat zijn zoon met nog een soldaat uit Nes afkomstig, mijn broeder tot het uiterste hebben bijgestaan. Is deze laatste soldaat misschien Gerrit Posthumus of Tames Oud, die ik beiden ook zeer heb hooren roemen? Toen de nood op zijn hoogst was is Molenaar zoo hard hij kon naar de Kooiplaats gegaan om hulp te halen. Hij wilde direct weer met den wagen terug, maar de voerman P.Brouwer gaf hem den raad zijn natte kleeren voor droge te verwisselen, ook al omdat er volk genoeg was. Van droge kleeren voorzien is Molenaar weer naar de Kooiplaats getrokken en toen er geen hulp meer noodig was is hij gaan schaatsenrijden, want hij achtte het beter in beweging te blijven, dan stil te gaan zitten. Hieruit blijkt dus, dat Molenaar zich heeft gedragen als een man, voor wien ik het meeste respekt heb en wien wij veel dank zijn verschuldigd.

Naar ik meen is dit ook door mijn familie gevoeld blijkens de dankbetuiging in Onze Eilanden van Zaterdag 17 Februari '17. 't Is mij dan ook een bijzondere genoegen, mijn woorden in te trekken en 't spreekt van zelf, dat het voor mij een nog grooter genoegen zou zijn, indien ik alles moest terug nemen.

Alvorens te eindigen neem ik hier de gelegenheid waar eens te wijzen op een omstandigheid, die tot nu toe voor mij niet is opgehelderd. Volgens den heer Jongsma waren er 13 personen, die den tocht hadden meegemaakt, terwijl volgens Klaas en Jan IJnsen behalve mijn broeder ook Arie Vink en Klaas de Vries de behulpzame hand noodig hadden. Stel, dat er voor deze drie mannen ieder 2 personen noodig waren, dan blijven er nog 4 over. Van deze laatsten ging Jan Molenaar vooruit om hulp te halen. Waar bevonden zich de overigen? Wie kan hier de oplossing van geven?

U, Geachte Redactie, nogmaals dankende voor de verleende plaatsruimte, verblijf ik hoogachtend.

Uw dw. dn.

C.Bleeker. Vaassen (Gelderland) 18-3-'17

Het verslag van C.A. de Jong, ‘ooggetuige’ op de vaste wal

In 1981 kreeg ik van Anne Bijaard, toenmalig gemeentebode van Ameland, een manuscript van de heer C.A. de Jong uit Rutten in de N.O.Polder uit 1980. Het probleem van het juiste aantal mannen, die aan de overtocht hadden meegedaan, is tot op heden niet duidelijk.

Voor zover het mij bekend is, werd het manuscript van C.A. de Jong nooit officieel gepubliceerd.

De Jong was als kind op Ameland ooggetuige geweest van de overtocht in 1917. In zijn manuscript sprak hij over "13 Amelanders, militairen en zeelieden".

Een gedeelte van dit manuscript werd in 1990 in het informatieblad van "De Ouwe Pôlle" opgenomen en daarin werd het aantal mannen op 14 gesteld. De zeeman Piet de Jong werd er toen n.l. nog aan toegevoegd. Het gedeelte van de overtocht uit zijn oorspronkelijke manuscript is hieronder weergegeven.

 

Overtocht van 13 Amelanders, militairen en zeelieden, vanaf Holwerd naar Ameland.

 

Omdat ik het niet heb meegemaakt, maar wel intensief er kennis van heb genomen en ook op het eiland het zelf heb gezien, was ik altijd van mening geweest dat dit moest worden vastgelegd. Het was januari 1917 en het had al enige dagen sterk gevroren. Ameland zat inmiddels al een dag of vijf geïsoleerd, zodat er geen boot kon varen.

In Buren was toen nog geen ijsbaan en om te schaatsenrijden moesten we naar de kooiplaats, waar we in het greppel gelop altijd een grote baan hadden.

Toen ik op Zondagmiddag naar het ijs zou gaan om te gaan rijden, kom ik buiten en zie dat bij onze buurman Pieter Molenaar (schoenmaker) hun zoon Piet in het soldatenpak thuis komt. Ik zei die moet zijn overgelopen. Inmiddels liepen even later een paar mannen buiten Buren in de richting van Nes en dit waren Hollumers.

Toen ik op de kooiplaats kwam ontdekte ik dat er bij Paulus en Antje en bij Tjeerd en Janke mensen zaten om zich te verwarmen en van droge kleren te voorzien.

Eén van die mannen, een Hollumer, herkende ik later terug, doordat hij een opvallend uiterlijk had, dat zal wel zijn nogal grote neus zijn geweest. Dit was Jitse Ridder en nog een andere was Gerrit Postma uit Nes. Inmiddels vernam ik dat de mannen van de kooi met enkele jonge kerels, die ook naar het ijs zouden gaan, met een wagen en een ladder waren weggegaan omdat er een man was achtergebleven.

Wat ik mij verder herinner is dat toen die wagen terug kwam hadden ze een man van het ijs gehaald, die werd in het kamertje van de potstal neergelegd, dokter Wiedeman was inmiddels gearriveerd en kon slechts de dood constateren.

Uit de verhalen van die barre tocht die ik inmiddels vernam en waarover later nog veel is te doen geweest, kan ik zelf het volgende vertellen.. Soldaten en zeelui zaten met zijn allen in Holwerd in het café "de Klok" en besloten te voet naar Ameland te gaan.

Omdat het ijs nog niet voldoende sterk was, moesten ze dit op kniehoogte steeds kapot trappen. Het was nog niet voldoende laag water en daarom moesten ze ook nog door geulen gaan waden.

De datum was 21 Januari 1917 en de verongelukte man was Jacob Bleeker uit Hollum, die naar zijn ouders zou gaan. Hij had een maand met diphterie in het ziekenhuis gelegen en was nu nog maar kort ontslagen.

Ofschoon men hem het sterk had afgeraden, was hij toch meegegaan. Het is bekend dat na diphterie het hart heeft geleden en was dus gevaarlijk. Hij was dan ook de eerste die in moeilijkheden kwam en hulp nodig had.

Degene die hem het eerst en het langst heeft gedragen en gesleept was P.Molenaar. Toen er allengs meer in moeilijkheden kwamen, waaronder Tames Oud uit Nes (de latere bekende schilder) en Vink uit Hollum, stelde Molenaar voor om zo snel mogelijk alleen vooruit te lopen en op de kooiplaats trachten hulp te halen. Deze is toen vooruit gelopen en op de kooiplaats aangekomen heeft hij alarm geslagen. Hij wilde met de redders terug gaan, maar dezen wisten hem te bepraten omdat er mannen genoeg waren en raden hem aan eerst maar naar huis te gaan om droge kleren.

Thuisgekomen heeft hij andere kleren aangetrokken, gauw wat gegeten en wilde en ging dadelijk weer terug, tevens nam hij de schaatsen mee om eventueel naar het ijs te gaan. Toen hij op de kooiplaats aankwam, was men daar inmiddels aangekomen met Bleeker die bleek overleden te zijn. Ofschoon erg onder de indruk, bleek er toch niets meer aan te doen en is hij gaan schaatsen.

Later is er in de krantenberichten door een broer van Bleeker nogal wat misverstand geweest omdat Molenaar vooruit was gelopen en toen ook nog was gaan schaatsen.

Omdat mij dit allemaal bekend was had ik altijd de gedachte dat deze tragische tocht nog eens moest worden vastgelegd.

Ik had er al eens op geattendeerd bij iemand dat men dit zou gaan doen, maar toen er langzamerhand niet veel overlevenden meer waren dacht ik er zelf eens mee te beginnen. Er konden volgens mijn mening twee overlevenden zijn n.l. Gerrit Postma, die douane was geweest in den Haag en Jitse Ridder, die inmiddels ook al meer als tachtig jaar was en in Hollum woonde.

Bij navraag aan een zuster van Gerrit bleek mij dat hij inmiddels ook was overleden. Toen ik hierover aan Jitse Ridder schreef bleek mij dat deze ook al een verhaal had gehad, maar de namen waren nog te achterhalen. De datum had ik inmiddels achterhaald uit de overlijdensacte van de burgerlijke stand.

Verder heeft Janna Ridder-Brouwer er nogal werk van gemaakt (een schoondochter van Jitse Ridder) om copies van de kranteberichten te achterhalen. Ik kreeg dus de namen opgegeven en kreeg later van Janna de krantenknipsels. Inmiddels had ik ook al het doodsbericht van Jitse gekregen, wat allemaal in dit boek is vastgelegd.

Ik weet nog dat P.Molenaar, nadat de voor hem het belastende krantenbericht was gepubliceerd hij bij mijn vader kwam om die het antwoord te laten lezen. Hij was gestuit op het woord "individu", wat toen niet bekend was wat dit betekende. Het bleek maar een onschuldig woord te zijn, n.l. persoon of iets van die strekking.

Hier volgen nu de namen van de mensen die dit hebben meegemaakt.

Piet Molenaar, Buren, militair

Tames Hendrik Oud, Nes, militair

Gerrit J. Postma, Hollum, militair

Jitse de Ridder, Hollum, militair

Arie Vink, Hollum, militair

Piet Visser, Hollum, zeeman

Willem J. IJnsen, Hollum, zeeman)

Jan J. IJnsen, Hollum, zeeman)         broers

Klaas J. IJnsen, Hollum, militair)

Gies de Jong, Hollum, zeeman (Westhoek)

Klaas de Vries, Hollum, zeeman

Lolke Kanger, Hollum, zeeman

Jacob Bleeker, Hollum, militair (overleden)

 

Jacob Bleeker, geb. 20-12-1892 te Hollum, zoon van Pieter Jacobs Bleeker en Truitje Visser, ten tijde van Jacob's overlijden wonende te Hollum. Jacob overleed op 21 Jan. 1917 's middags om half 3 en was van beroep timmerman, wonende te Leeuwarden, overgeschreven op 2 Sept. 1910.

Brief van C.A. de Jong uit 1982

In een persoonlijke brief, die de heer C.A. de Jong aan mij schreef, zette hij nogmaals zijn ervaringen over deze noodlottige oversteek van 21 februari 1917 uiteen.

 

Rutten, 10 november 1982.

 

Geachte Heer Bleeker,

Bedankt voor Uw brief met krantenbericht en foto’s van 22 septem-ber1982. Het lag altijd in mijn bedoeling nog eens te reageren op die tocht waar Uw oom is verongelukt. Nadat ik nu alles nog eens heb nagelezen en ik meen dat U van Anne Beyaard ook het schrijven wat ikzelf hierover gemaakt had, heeft ontvangen, is U m.i. voldoende geïnformeerd. Inmiddels is het 65 jaar geleden en zijn de tijden enorm veranderd.

Zelf heb ik ook wel eens meegemaakt dat ik in Holwerd geïsoleerd zat en vervolgens heb ik in de strenge winter van 1929 en daarna in de veertiger jaren, de tocht zelfs al eens met een paar zoontjes van ons, gelopen.

Dat was dus allemaal kinderspel, omdat we gewoon over de bevroren zee liepen en het in 1½ uur vlot kunnen doen.

Een uitstapje, ‘s morgens heen en ‘s middags terug, of met de arreslee of met een getrokken sleetje stro en boodschappen halen. Ik wil echter in gedachten de situatie van toen nog eens voor de geest halen.

In Hotel de Klok zitten de soldaten en zeelui. Zoals het toen was, waren allen lang van huis geweest en was geen eind van de winter in zicht. Men zit dus met de gedachte hoe en wanneer komen we thuis, of moeten we gewoon weer terug, naar de dienst en naar zee.

De gedachte om over te lopen wordt gelanceerd en dan is er geen houden meer aan. Wat hun in moeilijkheden heeft gebracht, is gekomen omdat het ijs hun niet kon dragen en dat het op knie-hoogte steeds moest worden stukgemaakt. Dit betekende dat het een lange collonne moet zijn geweest. Dat het allen was afgeraden en vooral Uw oom het meest, kan men achteraf wel gemakkelijk zeggen.

Het eerste stuk vanaf Holwerd is slik en dus dadelijk al vermoeiend. Uw oom komt het eerst in moeilijkheden en wordt o.a. door Piet Molenaar ondersteund gedragen en gesleept.

Inmiddels zijn er meerderen: Jitse Ridder draagt Vink, anderen weer iemand. Tames Oud heeft zijn laarzen verspeeld zonder dat hij het weet en loopt op sokken, komt ook in moeilijkheden. Piet Molenaar de eenige uit Buren en waarschijnlijk het meest bekend met de route, (ze waren wel op de juiste richting) komt met de anderen tot de conclusie dat er een ramp staat te gebeuren.

Bleeker zegt laat mij maar achter, want ik haal het toch niet (ik denk hier aan het verhaal van de Zuidpool-expeditie van Schot).

 

*) Opmerking: hier wordt Robert Scott bedoeld, die in 1912 de Zuidpool als eerste bereikte en op de terugreis is omgekomen.

 

Molenaar stelt voor om vooruit te lopen en op de kooiplaats hulp te halen. Dit gebeurt en de aanwezige mannen op de kooiplaats zeggen tegen Molenaar ga jij eerst maar naar huis, wij zijn machtig genoeg en die gaan met een boerenwagen en een ladder naar de plaats waar zij aan wal moeten komen. De rit vanaf de kooiplaats over land zal ruim een kwartier gaans zijn. De mannen duwen en trekken zelf de wagen, dit kan omdat de grond hard is.

De rest weet U, persoonlijk heb ik eenige mannen zien zitten in de kamer bij Tjeerd en Janke en de anderen zaten bij Paulus en Antje. Voor zover ik kon zien hadden ze droge kleren gekregen want sommigen hadden een werkbroek van Tjeerd aan. Een poosje later kwam de wagen met de over-ledene, waarvan de een meende dat toen zij bij hem kwamen de oogen hadden bewogen, maar waarvan anderen zeiden dat het verbeelding was.

Ik had er behoefte aan nu 65 jaar later hierover nog eens mijn visie te geven en wat niemand weet maar ook nog wel mogelijk zou kunnen zijn, zouden ze ook nog een borreltje bij zich hebben gehad. Ik denk maar een

beetje hard op maar dat zou toch niet verwonderlijk zijn geweest.

Inmiddels weten we wel dat het voor zoon zware reis niet bevorderlijk zou zijn geweest.

Men vergeet deze laatste zinnen maar want dat blijft toch maar raden.

Resumerend ben ik van meening alles nog eens op een rijtje gezet te hebben, dat het heel jammer is geweest dat ze Bleeker nog niet een poosje dood of levend hebben meegesleept, maar dat wij nooit zullen kunnen weten in welk een paniekstemming men is geraakt.

Mijn broer en een zwager hebben eens een dergelijke zware tocht gemaakt met een jongen op een slee die naar het ziekenhuis moest, maar daarvan waren er ook een paar die zeiden laten we even gaan zitten. Dit is het begin van uitputting.

Inmiddels is het toch nog een heel relaas geworden, maar dan heb ik mijn visie nog eens op papier gesteld.

Hartelijke groeten,

C.A. de Jong, Noordermeerweg 49 A, Rutten N.O.P.

Rouwadvertenties en dankbetuiging door de familie

De akte van overlijden op 21 januari 1917 Jacob Bleeker

De akte van overlijden op 21 januari 1917, waarbij zijn oom Douwe Gorter, veldwachter te Hollum, de aangifte deed.

Door de strenge en lange winter van 1917 en de emotionele toestand rond het tragische ongeval, was de familie pas de volgende maand in staat de hieronder volgende rouwadvertenties in de krant te plaatsen.

In deze advertenties werd echter per abuis 20 januari 1917 als datum van overlijden genoemd. De oversteek vond echter een dag later plaats.

Rouwadvertentie Jacob BleekerRouwadvertentie Zeper-Visser

Uit de hieronder afgebeelde dankbetuiging van zijn ouders en oom en tante, blijkt dat Jacob met militaire eer werd begraven.

Dankbetuiging na overlijden Jacob Bleeker

Artikel in de Leeuwarder Courant in 2008

Op 12 januari 2008 verscheen een artikel in de Leeuwarder Courant, onder de bijlage: "Dossier Ameland", over deze tragische affaire.

Jammer genoeg heeft de journalist Jaap Hellinga, niet de moeite genomen om ook navraag te doen bij het Cultureel-Historisch Museum "Sorgdrager" te Hollum, waar dit boekje al 8 jaar te koop was en waarop ik hem later attent heb gemaakt.

Dan had hij wellicht meer details kunnen opnemen die van belang konden zijn. Daardoor was het o.m. ook onterecht dat er een foto uit 1929 van mannen op het ijs in dit artikel werd opgenomen, die echter niets met deze tocht te maken had.

Volledigheidshalve volgt hieronder zijn artikel, alhoewel het niets meer bijdraagt aan mijn eerder onderzoek.

Onder de titel "Eenzame dood op het Wad" schreef Hellinga:

Voor deze reeks historische verhalen put de Leeuwarder Courant uit de gemeentelijke archieven in Leeuwarden, Sneek, Harlingen en Dokkum. Uit het streekarchief Noord-oost Friesland vandaag de tragische dood van een Amelander.

Niemand heeft het natuurlijk ooit kunnen navertellen, maar bij onderkoeling schijnt de dood als een warme deken over je heen te vallen. Eerst verkleum je tot op het bot. Daarna voel het alsof je weer langzaam opwarmt, waarna je in een lome roes wegglijdt uit het leven. Jacob Bleeker is zo aan zijn einde gekomen.

In de winter van 1917 vroor de Waddenzee dicht. Geen schip dat nog voer, de eilanden raakten volledig geïsoleerd. "Negen dagen was ons eiland, behalve telefonisch, van alle gemeenschap afgesloten", zo berichtte de Amelandse correspondent op 29 januari in het Nieuwsblad Dockum. "Kan een stadsmensch zich zulks voorstellen, hun die twee maal daags het eerste nieuws wordt bezorgd". De schaarste liet zich al snel voelen. "Geen winkelier te Hollum die zeep meer verkocht en zout, slechts een pond bij een winkelier".

Op de tweede dag van het isolement besloot een groep mannen vanaf Holwerd naar Ameland te lopen. Postschipper Cornelis Evert Colmer voer die 21ste januari met zijn schip naar de eerste geul, waar hij de ploeg op het ijs afzette. Vandaar begonnen de dertien "voor het merendeel uiterst krachtige gezonde mannelijke personen" te lopen. Het waren allemaal zeelieden en militairen.

Het Nederlandse leger was vanwege de wereldoorlog immers gemobiliseerd. De 24-jarige Jacob Bleeker was een van hen. Hij diende als sergeant bij het Depot IX van het 5e regiment in Amersfoort. Sommigen droegen levende kippen met zich mee. De kou bijt zich in de waaghalzen vast. Jammerlijk genoeg kozen ze ook nog een verkeerde richting. "Ze hadden oostelijker moeten lopen".

Halverwege de ijselijke zeetocht doemde onverwacht open water op. De avonturiers zagen zich gedwongen om tussen de schotsen door te waden. "Soms tot de knieën gingen de mannen door het drijfijs". Het koude water priemde als ijsnaalden in hun onderbenen. Moeizaam klommen ze weer op het ijs. Daar blies de genadeloze winterwind over de doordrenkte kleding van de lamgeslagen wandelaars.

De ijswandeling ontaarde in een ware helletocht. Arie Vink en Klaas de Vries raakten door de kou bevangen en ook Jacob Bleeker zakte helemaal in. Na uren dolen kon hij niet meer. Ondersteund door Gijs de Jong en Klaas IJnsen verzuchtte de uitgeputte militair: "Jongens, laat mij maar liggen, ik haal de wal toch niet".

De helpers namen een moeilijk besluit. Ze lieten Bleeker "op een droge plek" achter, op nog geen kwartier afstand van Ameland. IJnsen en De Jong snelden voor hulp naar de Kooiplaats. een uur later vonden de hulptroepen de eenzaam op het Wad achtergebleven Bleeker terug.

Godzijdank ! Hij leefde nog. Snel brachten ze hem naar de Kooiplaats. eenmaal daar verkeerde Jacob Bleeker niet meer onder de levenden. Zijn tragische dood sloeg in als een bom. "Hij heeft het toch niet kunnen volbrengen, daar hij pas 4 weken in het hospitaal had gelegen met een ernstige keelziekte en juist twee dagen daarvoor daaruit was ontslagen", zo schreef de diepbedroefde sergeant J.Hoekstra op 5 februari in een ingezonden brief aan het Nieuwsblad Dockum. Bleekers dienstmakker uit Amersfoort vroeg zich vertwijfeld af hoe het zo heeft kunnen lopen. "Over het algemeen oordeelt men dezen tocht als roekeloos", stelde Hoekstra.

Ook Jacbs broer Cornelis zocht schuldigen. De hoofdonderwijzer uit het Gelderse Vaassen toog naar zijn geboorte-eiland en sprak met getuigen. Hij stuitte op tegenstrijdigheden in de verklaringen en concludeerde: "Heel makkelijk hadden de reisgenoten den man naar ‘t eiland kunnen dragen, daar ze blijkbaar zo vermoeid niet waren".

Volgens Cornelis Bleeker had het onervaren gezelschap te snel gelopen. Waarom hadden ze dan geen reddingsmateriaal en extra voedsel meegenomen ? Waarom waren ze niet bij elkaar gebleven ? En waarom lieten ze een verkleumde man achter op de dichtgevroren zee ? De verwijten stapelden zich op.

"Persoonlijk was ik voor een gerechtelijk onderzoek, maar heb mij moeten neerleggen bij den wil van mijner moeder" , aldus een verbitterde Cornelis Bleeker. Tot zijn verbijstering ontdekte het rouwende schoolhoofd dat er "zelfs individuen die na den tocht te hebben meegemaakt later reeds op schaatsen stonden". , zo schreef de diepbedroefde sergeant J.Hoekstra op 5 februari in een ingezonden brief aan het Nieuwsblad Dockum. Bleekers dienstmakker uit Amersfoort vroeg zich vertwijfeld af hoe het zo heeft kunnen lopen. "Over ‘t algemeen oordeelt men dezen tocht als roekeloos", stelde Hoekstra.

Jan Molenaar voelde zich nu aangesproken. Zijn vader Pieter nam het in de krant voor hem op. "Ik heb omstreeks een half uur met hem omgeploeterd", vertelde Jan Molenaar. "Op het laatst meer dragende dan lopende". Als hij de anderen om hulp vroeg, antwoordden die: "Ik heb genoeg aan mijn eigen". Molenaar kon niet anders dan de wankelende Hollummer overdragen aan IJnsen en De Jong. Vanuit Amsterdam reageerden ook de zeelieden P.Visser en De Jong op de aantijgingen. Ze drongen aan op een gerechtelijk onderzoek. Een in zijn eer aangetaste Molenaar constateerde grimmig: "Ondank is des werelds loon".

De foto in het artikel die helaas niets met het verhaal te maken heeft.

Mede tochtgenoot Tames Oud

Tames Oud (1895-1953), die deze tocht in 1917 ook zelf meemaakte en later in Brussel een bekend kunstschilder zou worden, maakte eens het onderstaande schilderij. Het is over het algemeen bekend dat hij in die periode vrij veel Amelandse taferelen uit zijn jeugd op Ameland schilderde.

Schilderij Tames Oud geïnspireerd op Jacob Bleeker

Alhoewel volgens de brief van C.A. de Jong de stervende Jacob Bleeker met een door mannen getrokken kar naar de Kooiplaats werd vervoerd, kan die, volgens sommige Amelanders, ook door een paard zijn getrokken.Tames Oud heeft later daardoor misschien inspiratie gekregen voor het maken van dit schilderij. Het geeft in ieder geval wel de barre winterse tijd op Ameland weer.

Het boekje

In maart 2000 is de eerste druk van het boekhe "De noodlottige oversteek naar Ameland in de winter van 1917" voor het eerst verschenen.

Inmiddels kent het al weer zijn 6e druk en is nog steeds te koop bij het Cultureel-Historisch museum "Sorgdrager" te Hollum op Ameland.

kaft boekje De barre oversteek naar Ameland in 1917

Het kaft van het boekje.

Pentekening geboortehuis Jacob Bleeker Oosterlaan Hollum ameland

De Commandeurswoning uit 1723 aan de Oosterlaan 26, waar Jacob Bleeker in 1892 werd geboren en waarvan ik in 1979 de pentekening gemaakt heb dat later de voorkant van het boekje zou gaan sieren.

Zijn geboortehuis in 1982 na een grondige restauratie.

Zijn geboortehuis in 1982 na een grondige restauratie.

Nawoord

Toen mijn dierbare echtgenote, Dini Noordik, op 5 april 2003 overleed, is haar urn in zijn graf bijgezet en is er door mij een steen geplaatst met een verwijzing naar Jacob Bleeker.

Ik heb geen verklaring kunnen vinden waarom de nabestaanden later nooit een grafsteen op zijn graf hebben geplaatst.

Het graf is gelegen direct naast dat van zijn grootouders Cornelis Yzaaks Visser (1832-1883) en Trijtje Christiaans Bakker (1824-1917). Aan de andere zijde van dit laatste graf bevindt zich dat van zijn moeder Geertruida Cornelia (Truitje) Visser (1863-1940).

Verwijzing graf Jacob Bleeker

De verwijzing.

Zijn vader Pieter Bleeker werd in 1933 te Leeuwarden begraven. Deze 3 graven zijn door mij in de jaren tachtig van de vorige eeuw door bij aangekocht, als een blijvende en dierbare herinnering aan mijn naaste familieleden op Ameland.

De laatste brieven van Jacob aan mijn vader heb ik met opzet niet geheel in dit boekje opgenomen. Ik heb dat gedaan vanwege het intieme en privé karakter, dat overduidelijk uit de brieven straalt. Alleen enige citaten zijn door mij in dit boekje gebruikt, om mede de sombere sfeer weer te geven die toen in het Militaire Hospitaal te Amersfoort heerste.

Son, juli 2011

Jan Bleeker.

 

Ontdek alles over Stichting De Ouwe Pôlle

Word vriend van Stichting De Ouwe Pôlle en mis niets meer van de Amelander cultuur!

Word vriend van Stichting 'De Ouwe Pôlle Ameland'. Daarmee steunt u het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed op Ameland.

  • Ontvang drie keer per jaar onze magazine Pôllepraat vol verhalen over de Amelander cultuur en geschiedenis
  • Steun onze musea op Ameland: museum Sorgdrager, museum Swartwoude, het bunkermuseum en de cultuurkerk in Nes
  • Met uw bijdrage organiseren wij ieder winter een programma bestaande uit lezingen waaraan u kunt deelnemen
  • Onze stichting heeft een ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling)

<<< Meld je aan als vriend van de Ouwe Pôlle >>>