Amelander archiefschatten 7: Amelanders Tjerk Bijaart en Jacob Baukes gekaapt
Archieven stoffig en saai? Zeker niet! In archieven worden unieke historische documenten bewaard die spannende, verdrietige of vrolijke verhalen vertellen. Historicus en archivaris Vincent Robijn speurt samen met zijn echtgenote Marieke, ook historicus, naar Amelander archiefschatten aan de wal. In een eerdere editie vertelden we over kapers die in de 17e eeuw het Amelander Gat onveilig maakten. In tijden van oorlog werd op zee gejaagd op vissers en koopvaarders van de vijand, om deze schepen vervolgens als oorlogsbuit mee naar huis te nemen. De kaapvaart was eeuwenlang 'big business' en Amelander schippers vielen hier - helaas - ook aan ten prooi. Engeland was één van de Europese kapersnaties bij uitstek: dankzij De Amelander konden we de oversteek over het Kanaal maken, op zoek naar nieuwe archiefschatten...
Marieke Robijn-Voorn
In de National Archives in Londen is een indrukwekkend archief bewaard gebleven, bekend als de "Prize Papers". In dit archief zijn honderdduizenden documenten te vinden, verbonden met de kaapvaart over een periode van twee eeuwen. Het archief begint bij de Eerste Engels Nederlandse Zeeoorlog (1652-1654). In oorlogstijd was het legaal om alle mogelijke schepen inclusief lading en bemanning in beslag te nemen. De autoriteiten gaven commissiebrieven uit - ook wel kaperbrieven genoemd - waarmee een kapitein het recht kreeg oorlogsschepen maar ook koopvaarders en vissers onder vijandelijke vlag te overvallen. Een "Prize of War" was de Engelse uitdrukking voor zo'n buitgemaakt schip. Aan de wal werd door de rechter bepaald of de kaap inderdaad rechtmatig was: of de commissiebrief in orde was en of de kaper zich volgens de regels had gedragen. De kaper-kapiteins werden ondersteund door particuliere rederijen die aan de kaapvaart flink verdienden. In Engeland werd zo'n kapitein een "Private Man of War" of "Privateer" genoemd. Oorlogsvoering als geprivatiseerde onderneming...
Duizend dozen
Ongeveer een kwart van de Prize Papers - circa duizend archiefdozen - is afkomstig van Nederlandse schepen: dat geeft wel een indruk hoezeer de scheepvaart onder Engelse kapers te lijden had. In deze dozen wordt van alles bewaard: zowel dossiers van rechtszaken die om zo'n Prize gevoerd werden, als documenten die op de schepen buitgemaakt waren: scheepsjournaals, contracten en ladingoverzichten, maar ook duizenden brieven van geliefden, familieleden en zakenrelaties aan kapiteins en bemanningsleden. Deze brieven zijn inmiddels compleet gedigitaliseerd - dankzij een leger aan vrijwilligers - en te bekijken op www.gekaaptebrieven.nl.
De kaapvaart eindigde in Europa pas halverwege de 19e eeuw. Al langer was onvrede met deze vorm van oorlogsvoering, waar zoveel vissers en koopvaarders onder te lijden hadden. Al in het begin van de 18e eeuw noemde een Nederlandse raadspensionaris de kaapvaart "beneden de waardigheid van het land". Interessant is dat ook verzekeringsmaatschappijen in de afschaffing een rol hebben gespeeld. Vanaf het midden van de 18e eeuw maakte het verzekeren van schepen een sterke ontwikkeling door - en de kaapvaart was een aanslag op hun bedrijfsvoering. De verzekeringsmaatschappijen gingen in Engeland steeds meer druk uitoefenen om de kaapvaart te stoppen. Omdat kaapvaart en piraterij nogal eens door elkaar liepen, was het voor de Engelse autoriteiten een grote opgave om gewelddadige uitwassen binnen de perken te houden. De nationale vloot werd ingezet om piraten en losgeslagen kapers gevangen te nemen. Uiteindelijk duurde het tot 1856 tot de kaapvaart in Europa geheel werd verboden bij de Verklaring van Parijs.
<Amelander "Prize of War"
Dat de Engelse autoriteiten in de 18e eeuw veel moeite deden de kaapvaart te reguleren, blijkt uit de archiefstukken die we in de National Archives aantreffen. Dikke bundels van rechtbankverslagen, in druk, met hoor en wederhoor van zowel de gekaapte schipper als de kaper-kapitein. Schippers van over de hele wereld bepleitten hun zaak: dat deze kaap niet rechtsgeldig was en dat ze hun schip met lading terug wilden. En hier treffen we een Amelander: "Tyerck Byaart of Ameland" ofwel Tjerk Bijaart. Deze familienaam is bekend op het eiland: vanaf de 19e eeuw geschreven als Bijaard en tegenwoordig als Beijaard.
De Amsterdamsche Courant berichtte in april 1759 over de zaak: tegelijk met het Amelander schip lagen maar liefst 27 andere kapingen bij de Engelse rechtbank voor. De zaak van Tjerk Bijaart en zijn schip De Maria Theresa kwam als eerste "op het tapijt". Zijn opponent was David Jenkins, bevelhebber van "Private Ship of War The Duke of Cornwall". De Amelander kapitein had met zijn schip een reis gemaakt van Amsterdam via Cork in Ierland, naar Sint Eustatius in het Caribisch gebied en weer terug naar Amsterdam. Sint Eustatius was in die tijd het meest winstgevende handelsgebied voor de Republiek der Verenigde Nederlanden, in handen van de West-Indische Compagnie. Ten koste van de levens van velen: Sint Eustatius was een doorvoerhaven in de slavenhandel. Ook op het eiland waren slaven tewerk gesteld in de plantages. Voor de Nederlanders bracht deze kolonie welvaart, voor de gevangen genomen Afrikanen armoede en onderdrukking.
In die jaren werd volop strijd gevoerd in Europa en de koloniën, onder meer tussen Engeland en Frankrijk, bekend als de Zevenjarige Oorlog (1756-1763). Deze oorlog wordt ook wel de "echte eerste Wereldoorlog" genoemd omdat voor het eerst over de hele wereld werd gevochten: niet alleen in Europa, ook in de koloniale gebieden in Amerika en Azië. Engeland zou als grote overwinnaar uit de strijd komen en zich als wereldmacht vestigen. De Republiek der Verenigde Nederlanden wist deze zeven jaar buiten de oorlog te blijven. Alle reden om een Nederlands schip met een Amelander kapitein op weg naar Amsterdam met rust te laten. Of toch niet?
Gezicht op Sint Eustatius, gemaakt rond 1780 door Carel Frederik Bendorp. Het eiland was de belangrijkste handelspost van de West-Indische Compagnie en werd ook wel 'de Gouden Rots' genoemd.
Contract
Het schip De Maria Theresa was eigendom van een handelsonderneming en uitgeleend aan een koopman, beide gevestigd in Amsterdam. De opdracht aan de Amelander kapitein Bijaart was in een contract vastgelegd: hij zou zonder handelswaar naar Cork varen, "in balast", en daar een lading inschepen van rundvlees, varkensvlees, boter, gepekelde tong en kaarsen. Vervolgens zou hij naar Sint Eustatius varen, daar de lading afleveren, het schip opnieuw laden met koffie, cacao, suiker en katoen en terugvaren naar Amsterdam. Voor deze reis had kapitein Bijaart een pas van de West-Indische Compagnie ontvangen, waarin was vastgelegd dat hij voor deze reis toestemming had gekregen van de hoogste bazen, "de Heren Tien". In deze pas stond ook nadrukkelijk vermeld dat Bijaart geen enkele andere haven mocht aandoen om handel te drijven, met name niet in de koloniale gebieden van Europese concurrenten in Afrika, "vanaf de Kreeftskeerkring tot dertig breedtegraden ten zuiden van de Evenaar", en Amerika.
In het contract tussen de koopman en kapitein Bijaart was het allemaal precies vastgelegd. Voor het laden in Cork stonden 30 dagen, te rekenen vanaf de dag van aankomst; voor het laden bij Sint Eustatius 90 dagen. Voor iedere dag die het laden langer zou duren en het schip niet verder kon varen, zou kapitein Bijaart 30 gulden wachtgeld ontvangen. De handel op Sint Eustatius was kennelijk zo lucratief - en de reis waarschijnlijk zo risicovol - dat Tjerk Bijaart kon rekenen op een extra toelage: voor elke pond suiker zou hij vier duiten krijgen, voor koffie en cacao zes duiten en voor katoen acht duiten. Als in Cork - het waren tijden van oorlog - onverhoopt een handelsembargo zou gelden op de export van goederen, moest Bijaart direct doorvaren naar Sint Eustatius. In dat geval zou hij minder verdienen voor de reis: in plaats van 3.000 gulden plus tien procent, nog maar 1.500 gulden zonder extra's. Het zakgeld dat de kapitein zou ontvangen - "hat money" - bleef wel hetzelfde: 60 gulden. De reis verliep zoals gepland en op 18 maart 1758 gaf de Nederlandse gouverneur van Sint Eustatius, met zijn handtekening en de zegel van de West-Indische Compagnie, permissie voor de terugtocht naar Amsterdam.
Een Frans complot?
Kortom: een duidelijk geval van Nederlandse handelsvaart - en dat had niets met de oorlog tussen Engeland en Frankrijk te maken. Maar de kaper-kapitein David Jenkins zag dat anders. Op 6 mei 1758, bij het binnenvaren van Het Kanaal, overviel deze "Private Man of War" De Maria Theresa en bracht het schip naar de haven van Falmouth. De verdenking: handel met Franse koloniën in het Caribisch gebied.
Jenkins bepleitte voor de plaatselijke rechter dat De Maria Theresa onderdeel was van een slinks complot van Frankrijk om handel te kunnen drijven, ondanks de oorlog met Engeland. Op Sint Eustatius werd weliswaar suiker verbouwd, maar koffie, cacao en katoen waren bij uitstek producten van de Caribische eilanden in Frans bezit. Volgens Jenkins was voor de kust van Sint Eustatius op illegale wijze geladen en gelost: een deel van de lading was voor de kust overgedragen van en op Franse schepen. Jenkins voerde een getuige op die had geholpen met laden en lossen, en onder ede verklaarde dat het Fransen waren, met wie De Maria Theresa voor de kust van Sint Eustatius zaken had gedaan. Dat betekende dat de lading van Frankrijk was - een legitieme oorlogsbuit voor een Engelse kaper. De rechter gaf Jenkins gelijk, en wees de lading van De Maria Theresa aan hem toe als "Prize of War". Het schip moest echter teruggegeven worden aan de rechtmatige eigenaren. De Nederlanders accepteerden het niet en ging in hoger beroep.
Het titelblad van het hoger beroep in maart 1759 over het gekaapte schip De Maria Theresa.
De advocaten die voor Tjerk Bijaart de zaak van De Maria Theresa in hoger beroep bepleitten, hadden een troef achter de hand: het handelsverdrag van 1674 tussen de Republiek en Engeland. Beide landen hadden destijds weer een zeeoorlog uitgevochten - de derde op een rij - die was geëindigd met de Vrede van Westminster. De Republiek had Engeland twee miljoen gulden voor de vrede betaald en onder meer Nieuw Amsterdam in Amerika afgestaan - het huidige New York. Bij de Vrede van Westminster werd afgesproken dat beide landen in onderhandeling zouden gaan om de koloniale handel op zee te reguleren. Eind 1674 werd het handelsverdrag gesloten en ten tijde van de zaak van Bijaart tegen Jenkins gold het nog steeds. De rechters waren het wellicht vergeten: de advocaten hebben het handelsverdrag artikel voor artikel voorgedragen.
"Free ships, free goods"
Het handelsverdrag tussen Engeland en De Republiek legde de kaapvaart behoorlijk aan banden: beide landen mochten zonder enige hindernis handel drijven met de eigen koloniën en met landen waarmee ze zelf in vrede of neutraliteit verkeerden. Als bijvoorbeeld Engeland in conflict was met Frankrijk, mocht dat de handel tussen de Republiek en Frankrijk niet in de weg staan - ook niet in koloniaal gebied. Als Nederlandse schepen handel dreven met een land, waarmee Engeland in oorlog was, moesten ze een extra certificaat kunnen overleggen om aan te tonen dat de lading legaal was en geen smokkelwaar bevatte. Zolang er niet werd gesmokkeld, mochten Nederlandse schepen een lading voeren, afkomstig van een vijand van Engeland: "Free ships shall make free goods".
In het verdrag werd verder vastgelegd dat kapers en andere oorlogsvoerders een koopvaardijschip nooit met meer dan twee of drie man mochten betreden. Kon de kapitein de juiste papieren laten zien, dan was het schip vrij om verder te varen. Het was strikt verboden om enige schade aan mensen en goederen toe te brengen. Overtreding zou bestraft worden met een schadevergoeding. Een kopie van verdrag werd begin 1675 naar de overzeese gebieden gestuurd: alle gouverneurs van de Engelse Oost-Indische en Afrikaanse Compagnie en van de Nederlandse Oost- en West-Indische Compagnie ontvingen de nieuwe handelsafspraken.
Bijaart gaat vrijuit
De advocaten van Tjerk Bijaart betoogden dat de kaping van De Maria Theresa in alle opzichten in strijd was met dit verdrag. Sint Eustatius was een Nederlandse kolonie: dat Frankrijk ook kolonies in het Caribisch gebied had en dat goederen mogelijk vandaar afkomstig waren, deed er niets aan af dat ze op een Nederlands schip geladen waren en voor een Amsterdamse koopman bestemd waren. Kapitein Bijaart beschikte over alle vereiste papieren. De kaper David Jenkins ging in verweer en betoogde dat dit allemaal slechts een dekmantel was voor Franse handel. De Fransen maakten gebruik van de Nederlandse schepen om zo de Engelsen te misleiden en handel te kunnen drijven, zonder zich om een kaping zorgen te hoeven maken. Terwijl dezelfde lading in een Frans schip direct door een Engelse kaper geconfisqueerd zou kunnen worden. Kortom: de kaper beklaagde zich bij rechter dat hij door dit bedrog zijn werk niet kon doen. De advocaten van Bijaart verwezen een Frans complot naar het rijk der fabelen: de kaping was in strijd met het handelsverdrag en daarmee uit.
De rechters namen de zaak opnieuw in beraad en besluiten dat de gehele kaping onrechtmatig was: niet alleen het schip maar ook de lading behoorde aan de Nederlandse eigenaren. De kaper was in de eerste rechtszaak veroordeeld voor het betalen van een schadevergoeding voor de kaping van het schip - maar, besloten de rechters, omdat de Nederlanders het hoger beroep "so very lately" hadden ingediend, kwam deze schadevergoeding te vervallen. Of die uitspraak billijk was, kunnen we niet achterhalen. Hadden de Nederlandse eigenaren getalmd of was de Engelse procesgang zo traag? Tjerk Bijaart kon in ieder geval eindelijk naar huis, met schip èn lading.
"Taken & surprised"
Dat niet iedere Amelander zo'n geluk - bij een ongeluk - had, blijkt uit het verhaal van Jacob Baukes. Een bekende familienaam op het eiland, vroeger ook wel geschreven als Bauckes. We maken een sprong terug in de tijd en vinden een dossier uit 1659. Het betreft slechts één document, één kantje vol - en wat een verhaal spreekt eruit.
Op 26 maart 1659 verscheen Jacob Baukes van Ameland voor de rechtbank in Engeland om een zaak aan te spannen tegen een Engelse kaper. Hij meldde zich bij de zogenaamde "Court of Chancery". Dit type rechtbanken kon over allerlei zaken een uitspraak doen en baseerde zich op de "law of equity" oftewel het principe van billijkheid. Daarnaast bestond in Engeland een ander type rechtspraak, die zich baseerde op de "common law" oftewel de landelijke wetgeving en jurisprudentie maar die stond bekend om zijn trage rechtsgang en vaak harde - onbillijke - uitspraken. Nu zijn beide rechtssystemen samengevoegd, maar in de 17e eeuw bestond dit nog naast elkaar.
De handtekening van Jacob Baukes onder zijn relaas van de kaping, "sworn 26th march 1659 before me" en opgetekend door de rechter. Zoals ons allemaal wel eens gebeurt, ging het zetten van de handtekening wellicht niet in één keer goed, zo te zien aan de vlek erboven.
De Engelse rechter die Jacob Baukes voor zich had, hoorde zijn relaas aan. Jacob verklaarde onder ede, hoe hij van Bremen in Noord-Duitsland naar het Franse Bordeaux op weg was met zijn volgeladen schip De Jager. In het Kanaal, voor de Engelse kust, werd hij op 17 maart overvallen - "taken & surprised". De kapitein van het vijandige schip deed zich voor als een kaper uit Oostende. In die tijd was het oorlog tussen Frankrijk en Spanje (1635-1659) en Oostende behoorde tot het Spaanse koninkrijk. De kapers van de Zuidelijke Nederlanden, bekend als de Duinkerker kapers, waren berucht en brachten grote schade toe aan de visserij en de koopvaardij. Door vijandelijke landen werden ze als zeerovers en piraten gezien. Zeeslagen werden uitgevochten om deze kapers klein te krijgen, premies werden uitgeloofd en kapersnesten bij Duinkerke, Oostende en Nieuwpoort aangevallen. Het mocht allemaal niet baten, hooguit was het een tijd wat rustiger op zee - tot de volgende oorlog uitbrak. Particuliere rederijen hadden zo'n zeventig Duinkerker kapers 'in dienst' en werden schatrijk van de kaapvaart. Pas nadat de Republiek eind 17e eeuw een aantal van deze rederijen uitkocht, nam de Duinkerker kaapvaart eindelijk af. Maar zover is het helaas nog niet, als Jacob Baukes in 1659 met zijn schip De Jager op weg is naar Bordeaux.
Gewelddadige overval
De kaper die het schip De Jager in het Kanaal ter hoogte van Rye overviel, claimde - op last van de Koning van Spanje - dat het vanwege de oorlog verboden was Frankrijk te bevoorraden. Kapitein Jacob Baukes en vier van zijn mannen werden gevangen gezet onder de luiken van hun schip en daar drie dagen vastgehouden. Het geweld ging verder: de kaper liet drie van Jacobs mannen ontkleden - "stripped naked" - en mishandelde twee van hen door ze aan hun enkels boven de zee te hangen en bijna te verdrinken. Na die afschuwelijke dagen werden Jacob en zijn mannen aan land gebracht en op de weg naar Rye achtergelaten. In Rye ontmoette Jacob een kapitein uit Amsterdam die eenzelfde overval had meegemaakt. Ook hij was door deze kaper overvallen, aan zijn enkels opgehangen, geslagen op zijn voetzolen en over zijn hele lijf, en uiteindelijk naar de wal afgevoerd. Jacob meldde de rechter dat hij in Rye de naam van deze overvaller te weten is gekomen: kapitein Robert Bowden, uit Dover. Zijn schip is Jacob kwijt, de rechter noteert in zijn verslag: "Captain Bowden has sent his ship and lading he knows not where". In de legale kaapvaart heeft een kapitein altijd het recht zijn gekaapte schip terug te claimen. Nu was Bowden er met het schip vandoor gegaan: een duidelijk geval van roof en piraterij.
De Jager, het schip van de Amelander kapitein Baukes, was een galjoot. Dit type schip werd veel gebruikt voor de koopvaardij. Hier een galjoot op een prent uit 1650 van Reiner Nooms.
Tussen de Prize Papers vinden we een reeks keurige rechtszaken van een jaar of vijf later, over gekaapte schepen, buitgemaakt voor de kust van Engeland en naar Dover gebracht... door ene kapitein Bowden. Was dit dezelfde Bowden, die zich eerder van mishandeling en diefstal bediende om een schip te roven? Die in 1659 nog opereerde als kaper uit Oostende, maar inmiddels een Engelse commissiebrief had weten te bemachtigen en naar hartelust schepen kon overvallen, zolang hij daarna netjes langs de rechter in Dover ging? Het heeft er alle schijn van - en maakt meteen duidelijk waarom de kaapvaart eeuwenlang in kwaad daglicht stond. De scheidslijn tussen kaapvaart en piraterij was op papier misschien helder maar op zee uiterst vaag. Bovendien werd die scheidslijn van beide kanten nogal eens overschreden, al naar gelang het eigenbelang van de kaper - danwel piraat - het beste gediend was. De Prize Papers vormen een prachtig archief, waar echter veel persoonlijk leed en zakelijke ellende achter schuil gaan. Het verslag van Jacob Baukes is het enige document in het dossier over de overval van het schip De Jager. Misschien is het vervolg van de rechtszaak niet bewaard gebleven - de kans is groot dat er helemaal geen vervolg was. We vrezen dat Jacob Baukes zijn schip nooit heeft teruggezien.
Archiefstukken in zicht!
Het Engelse archief over de kaapvaart kent gelukkig een einde in de 19e eeuw. Om het enorme archief toegankelijk te maken voor wetenschappers en liefhebbers, is afgelopen jaren hard doorgewerkt aan het digitaliseren van de Prize Papers. Eind 2018 komen de documenten over Nederlandse - en Amelander - schepen online. Alles digitaliseren is haast onmogelijk, gekozen is voor een evenwichtige spreiding van documenten over de eeuwen heen. In totaal nog altijd zo'n 160.000 bladzijden! Jacob Roep van Amelander Historie en Stichting De Ouwe Pôlle heeft uit betrouwbare bron vernomen, dat er veel Amelanders tussen zitten... Om naar uit te kijken!
Dit artikel is afkomstig uit een eerdere uitgave van magazine De Amelander en is met toestemming van de redactie geplaatst. © De Amelander