Amelander archiefschatten 22: Gestrand op Engelsmanplaat (1944)
Archieven stoffig en saai? Zeker niet! In archieven worden unieke historische documenten bewaard die spannende, verdrietige of vrolijke verhalen vertellen. Als historicus speur ik naar Amelander archiefschatten aan de wal samen met Vincent Robijn, opgegroeid op Ameland en nu archiefdirecteur in Overijssel. Vanwege het herdenkingsjaar ‘75 jaar Vrijheid’ gaan we naar het NIOD, het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam. Wat is hier te vinden over Ameland in de oorlogsjaren? In het statige pand aan de Herengracht vinden we een verhaal vol ontberingen: in het najaar van 1944 proberen twee Amerikaanse piloten te vluchten vanaf een zandplaat bij het eiland. "Maar het is alles anders gelopen dan we gedacht hadden..." lezen we in het verslag van een van de helpers, een jonge koerierster uit Holwerd.
Door Marieke Robijn-Voorn
Tijdens de oorlogsjaren heeft het kabinet in ballingschap vanuit Londen de Nederlandse bevolking opgeroepen materiaal te verzamelen over de oorlog en het verzet. "Wil het nageslacht ten volle beseffen wat wij als volk in deze jaren hebben doorstaan en zijn te boven gekomen, dan hebben wij juist de eenvoudige stukken nodig," klonk het op Radio Oranje. Alle persoonlijke getuigenissen waren van belang. "Eerst als wij er in slagen dit eenvoudige, dagelijkse materiaal in overstelpende hoeveelheid bijeen te brengen, dan zal het tafereel van deze vrijheidsstrijd geschilderd kunnen worden in volle diepte en glans." Als ooit de oorlog afgelopen was, zou al dat materiaal verzameld worden om voor toekomstige generaties te bewaren.
Het komt niet vaak voor in de geschiedenis, dat een overheid de bevolking oproept om een archief te vormen van alledaagse ervaringen. De wereldschokkende gebeurtenissen van deze gruwelijke oorlog waren de aanleiding: dit mocht nooit vergeten worden. Het idee kwam onder andere van journalist Loe de Jong, die als joodse Nederlander had moeten vluchten voor de Duitse bezetter. Net als het kabinet verbleef hij tijdens de oorlogsjaren in Londen, waar hij voor Radio Oranje werkte. Direct na de bevrijding kreeg Loe de Jong de opdracht het nieuwe instituut voor oorlogsdocumentatie vorm te geven: nu het NIOD. Met zijn medewerkers verzamelde hij zoveel mogelijk materiaal, zoals de archieven van de Duitse bezetter en de NSB. In krantenadvertenties en radioboodschappen, zelfs op speciale affiches, werden Nederlanders opgeroepen dagboeken, brieven en foto's aan te leveren. Ook de voormalige verzetsorganisaties riepen hun leden op zoveel mogelijk herinneringen vast te leggen.
Een van de mensen die aan deze oproep gehoor gaf, was een jonge vrouw uit Holwerd. "Daar het de moeite niet waard is, wat ik voor de verzetsbeweging heb gedaan, wou ik eerst niets vertellen," meldt ze bescheiden. Maar een van de advertenties had haar geraakt: vele kleintjes maken een grote, luidde de laatste zin. Dat had de doorslag gegeven om toch haar verhaal te doen. "Hier in het kort, doch zo duidelijk mogelijk, iets over mijn koerierstersloopbaan," begint Sjoukje. Tijdens de oorlog werkte ze voor een distributiekantoor. Via haar werk kon ze aan fietsbanden komen en zo werd ze gevraagd als koerier voor het verzet. Haar ouders stonden volledig achter haar, in huis was een joodse onderduiker opgenomen. Als ze weer eens 's ochtends vroeg in het donker op pad ging voor een koeriersopdracht, "zoende Moeder me het beste en - denk erom Sjouk, er is Een die met je meegaat, ik zal voor je bidden."
Vlucht
In de herfst van 1944 ontmoette Sjoukje, negentien jaar oud, tijdens haar koerierswerk twee Amerikaanse piloten. Harry en James waren beide boven Nederland neergestort en ondergedoken. "Ik had net mijn 60e vlucht naar Duitsland gemaakt" vertelde Harry haar bij de eerste ontmoeting, "toen ik boven Drenthe werd neergeschoten." Hij had zich in het bos schuilgehouden voor de Duitsers, in een kuil bedekt met bladeren. Mannen uit de buurt hielpen hem zich te verstoppen en brachten eten. "Potatoes!" Toen de Duitse soldaten hun zoektocht naar de neergestorte piloot eindelijk hadden opgegeven, was Harry naar het georganiseerde verzet gebracht: de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Daar had hij James ontmoet, samen konden ze onderduiken in een oude boerderij in Zuid-Friesland. Op een dag kwam Sjoukje hen distributiebonnen brengen, ze peuterde de papieren net uit de voering van haar jas, toen twee mannen van het Drentse verzet binnenkwamen. De onderduik was geen geheim gebleven, ze hadden in het dorp horen praten over de Amerikanen in de boerderij. Wat te doen? "Zo spoedig mogelijk weg!" Een van de mannen, lid van een ondergrondse knokploeg, was vermomd in politieuniform. James zou bij hem achterop de motor gaan. Deze piloot was van Afro-Amerikaanse afkomst - "helemaal geen type Hollander" - dus hij kreeg een grote pet om zijn donkere gezicht te verbergen. Harry ging bij de andere verzetsman achterop de fiets. Na een lange tocht belandden de Amerikanen op een nieuw onderduikadres in Holwerd. Sjoukje ging op de fiets erachteraan, samen met een ander meisje vervoerde ze alle bagage: "de jongens hun kleren, papieren, kaarten, munitie enz." De meisjes kregen bandenpech en moesten het laatste eind van Dokkum naar Holwerd lopen, net voor spertijd waren ze thuis.
Het sein
Lang konden Harry en James niet op hun nieuwe schuilplaats blijven. Een razzia was op komst, "dus verhuisde het hele spul naar de kerk." Sjoukje bracht eten als het donker was, samen met anderen hielp ze zo goed als ze kon. Maar ook daar werd het gevaarlijk voor de Amerikanen. Zou het mogelijk zijn voor de piloten naar Engeland te ontsnappen? "Nou, ik weer op informatie uit," noteert Sjoukje droog. Eerst op de fiets van Holwerd naar het Lauwersmeer, naar de kapitein van de reddingsboot daar. Die durfde het niet aan, maar had wel een tip. Bij Ameland waren mensen opgepikt om met een boot naar Engeland te gaan. Vanaf een zandplaat ten oosten van het eiland, met - bij toeval - een toepasselijke naam: Engelsmanplaat. "Toen begonnen mijn reizen naar Hoogezand-Sappemeer," vertelt Sjoukje. De verzetsmannen uit Drenthe hadden daar een betrouwbaar contact: een hondenfokker met zijn vrouw, vlakbij het station. Bij hen moest ze het verzoek van de piloten overbrengen, om opgepikt te worden bij Ameland. Via-via zou hun vraag terecht komen bij een seinstation in Groningen en vandaar ging het bericht naar Engeland. En langs dezelfde weg kwam het goede nieuws terug: er kwam een boot naar Engelsmanplaat!
Maar wanneer? "De boodschap zou worden: 'als de vloed komt.' Dus nu maar naar de radio luisteren," legt Sjoukje uit. "Elke avond werd het toestel uit zijn holletje gehaald en na het kwartier weer netjes opgeborgen." Op een avond werd op de radio omgeroepen: 'het wassende water.' Geen twijfel, dit moest de boodschap zijn. Het signaal om naar Engelsmanplaat te gaan! Beladen met eten en goed warm gekleed gingen de twee piloten en de twee Drentse verzetsmannen, die steeds hadden geholpen, het wad op. "Ze moesten bij eb over, dan konden ze er wadende komen, bij nacht. En dan kon het in vijf, zes dagen weer niet." Een visser begeleidde de vier mannen over het donkere wad. Van hem hoorde Sjoukje later wat er gebeurd was. Inderdaad was een boot van de kant van Ameland aan komen varen, maar het sein was niet volgens afspraak. De schipper seinde met lichten een V - maar het zou een omgekeerde V moeten zijn. "Wat een spanning heeft er toen in de harten van onze jongens geleefd," voelt Sjoukje mee. Tussen de verzetsmannen was onenigheid: de een wilde terug seinen, de ander niet. "Is het een boot voor ons, of is het verraad?" Hadden ze maar terug geseind, denkt ze nu. Uiteindelijk voer het schip voorbij.
Engelsmanplaat bij Ameland op een zeekaart uit de 19e eeuw. De zandplaat heeft in de loop der tijd voortdurend gewisseld van vorm en hoogte. Inmiddels loopt de plaat bij hoogwater bijna helemaal onder, op een smalle strook na.
Op het wad
De vier jonge mannen bleven op de zandplaat. De boot met het juiste sein zou nog komen, hoopten ze. Het was akelig koud op het wad, guur novemberweer. De visser voer de dagen daarop langs om eten te brengen, Sjoukje regelde een fles drank. Vervuld van zorgen reisde ze opnieuw naar Hoogezand-Sappemeer om navraag te doen, "het kostbare leven van vier jongens stond op het spel." Tot haar schrik hoorde ze daar dat het seinstation in Groningen net door de Duitsers was opgerold. Geen nieuw bericht van Engeland. Ondertussen hielden de groep het op de zandplaat nauwelijks vol. De visser durfde niet meer langs te gaan. De afspraak was dat anderen voedsel zouden brengen, maar door het slechte weer bleven ook zij aan de wal. De toestand werd hopeloos. Een van de verzetsmannen, degene die terug had willen seinen naar het eerste en enige schip, besloot hulp te gaan halen. "Ik ga naar Hoogezand-Sappemeer", zou hij tegen zijn kameraad gezegd hebben. Om een bericht naar Engeland te laten seinen, dat de piloten zo snel mogelijk opgehaald moesten worden.
Maar het wad werd hem noodlottig. Zo goed als hij bekend was op het land, vertelt Sjoukje, "zo slecht kende hij de zee en onderschatte de macht van het water." En terwijl de man vergeefs zijn weg zocht naar huis, naar hulp - had zijn echtgenote al hulp geregeld. Zij had van Sjoukje gehoord dat vanwege de slechte weersomstandigheden al dagen geen eten was gebracht, dus was ze op zoek gegaan naar gidsen die wel het wad op durfden. In de nacht dat haar echtgenoot met stok en peillood tussen de vaargeulen verloren liep, waren deze mannen juist onderweg om de verkleumde, hongerige groep van de zandplaat te halen. Maar drie, geen vier mannen kwamen terug aan wal. Pas na de bevrijding kon de verdronken verzetsman een eervol afscheid krijgen. Met militaire eer is hij opnieuw begraven. De piloten overleefden de oorlog: ze doken onder in Holwerd, tot ze meekonden met de Canadese bevrijders. Eindelijk terug naar huis.