Uit het ordonnantieboek van Ameland (1)
Waar waren we ook weer gebleven? O ja, bij de dreiging van de pest in het jaar 1712. Gelukkig is het eiland daar toen van verschoond gebleven, al zal deze gevreesde ziekte ook in latere jaren her en der de kop weer opsteken. In 1713 wordt het Westergat betond. er wordt een aantal zeetonnen gelegd voor de scheepvaart. Wybe Tekes Brouwer wordt datzelfde jaar octrooi verleend om 'dikke en zware bieren' te brouwen. Hij mag deze zowel aan herbergiers als aan particulieren bij het vat verkopen.
In oktober van dat jaar is heel Nes in rep en roer, want dagelijks bij avondstond en ook bij nacht worden in Nes door de baldadige jeugd en andere 'moedwillige en kwaadaardige personen verscheiden straatschenderijen aangericht, zelfs zover, dat de kerk, toren, school en vele burgerhuizen niet ongeschonden blijven.'
Bovendien worden de inwoners van Nes in hun nachtrust 'gemolesteerd en geturbeerd.' Zulke straatschenderijen kunnen natuurlijk niet geduld worden. Daarom wordt ieder in de eerste plaats bevolen, zich van dergelijke geweldenarijen te onthouden, maar wie zich desondanks daaraan toch schuldig maakt, zal ten strengste worden gestraft. De executeur en zijn assistenten zullen van nu af aan scherp toezicht houden. De Nessumer ouders zijn daarbij verantwoordelijk voor hun kinderen en zullen voor hen moeten instaan, want ook in Nes zal vrede en veiligheid heersen.
Bieren
Het komt in die tijd veelvuldig voor, dat buitenlandse bieren worden binnengesmokkeld. Waarom? Omdat van dit binnengesmokkelde bier geen accijns wordt betaald en het ook niet bij de Collectboeken wordt aangegeven. Om deze 'sluikerijen' een halt toe te roepen, wordt met ingang van maart 17 IB aan executeur Gisbrand Metz octrooi verleend om een Amelander 'bierstal' op te richten. Naast executeur wordt Metz nu ook 'biersteker'. Hij en hij alleen mag op Ameland vreemde en uitlandse bieren invoeren, er mee venten en ze verkopen. Dat verkopen geschiedt ook nu weer alleen per vat, zowel aan herbergiers en 'weerden ' als aan particulieren, 'om in hun huizen te consumeren.' Hij moet het hele jaar door 'goede en bekwame bieren houden, tot gerief van de ingezetenen en de vreemde man. Hij is gehouden, alles ten Collectboek aan te geven en niets te verzwijgen! 'Wie desondanks toch nog uitheemse bieren invoert, kan rekenen op een boete van 55 goudguldens voor ieder vat. En dat is niet mis! In Ballum en Hollum staat een molen en in 1718 krijgt Nes er ook een, als aan de Leeuwarder Watze Jacobs octrooi wordt verleend om ook daar een molen te bouwen. Hij mag daarbij voor het malen van een 'lopen' graan geen oortje meer in rekening brengen dan de molenaars van Hollum en Ballum. Voor het maalrecht moet Watze jaarlijks 60 Car. guldens aan het slot in Ballum betalen en daarbij moet hij gratis malen, wat het slot nodig heelt.
In Friesland woedt in deze tijd de veepest, waardoor tienduizenden runderen sterven. Hoewel er in de achttiende eeuw drie grote veepestepidemieën zijn geweest, is Ameland grotendeels voor deze veepest gespaard gebleven, vooral doordat er op het eiland uitgebreide voorzorgsmaatregelen zijn genomen. De belangrijkste bepaling is daarbij steeds geweest, dat er absoluut geen vee op Ameland mag worden ingevoerd van het vasteland.
Clandestien
Het eerste plakkaat dateert van 5 januari 1714. Verder worden er de eerste woensdag van elke maand bededagen gehouden om Ameland voor de veepest te bewaren. Blijkbaar wordt er door de kuil en hoekvissers van Ameland nog steeds clandestien vis verkocht bij de Slenk of op de rede, in plaats van op de visafslag. En dat is streng verboden, getuige het plakkaat van 26 april 1718. Het klopt ook niet, dat er nog steeds helm, slijt en duinrijs uit de duinen ontvreemd wordt. En het is ook niet in de haak, dat de Amelander schippers zogenaamd 'vergeten' om hun zeebrieven (waarvoor ze 3 Car. guldens moeten betalen), te halen voordat ze uitvaren.
Het is de Amelander herbergiers verboden 'op Sondagen gelagen te setten.' Op andere dagen hebben zij daartoe wel het recht, maar particulieren niet. En toch wagen verscheidene particulieren het steeds weer 'om gelagen van brandewijn en andere hete en sterke wateren te Setten, tot nadeel der herbergiers.' In 1715 moeten de graven in de kerk op het kerkhof van Ballum verhoogd worden. De eigenaars van de graven moeten zich binnen twee maanden hij de kerkvoogden melden. De taak van de assistenten van executeur Metz is vooral gepleegde ongeregeldheden en 'insolentien' aan te geven. De Nessumer assistenten zijn in dit opzicht echter 'seer suimachtig', wat tot gevolg heeft, dat de 'kwaadaardige misdadigheid en baldadigheid' ongestraft blijft, wat weer aanzet tot groter kwaad en de inwoners van Nes grote overlast bezorgt. Er zijn er ook in Nes, die zich geregeld overgeven aan dronkenschap en de rustdag ontwijden. ZELFS ONDER DE GODSDIENST houden zij zich bezig met schol snijden en andere ongeregeldheden. De assistenten wordt bevolen, uit een ander vaatje te tappen en hun 'suimachtigheid' te laten varen.
Bij het bergen van de talrijke gestrande goederen worden op Ameland verscheiden ónordelijkheden' gepleegd, wat op 16 april 1711 aanleiding is voor een nader reglement op de strandingen. De belangrijkste punten uit dit reglement zijn: Als er een schip op strandt, zullen alle present zijnde bergers de berglonen gezamenlijk verdelen. Wie boven de 18 is, krijgt het gehele bergloon, personen van 15 tot 18 krijgen de helft en personen de 15 jaar krijgen niets, wat ook voor de vrouwen geldt!
Niemand mag stiekem iets uit een schip halen, alles op de wagens van de wagenaars worden vervoerd. Bij los strandgoed is de haler ook berger. Het staat alle ingezetenen vrij, zich bij alle strandingen te vervoegen en hun berglonen mede te genieten; ook de executeur en zijn assistenten zullen hun berglonen genieten. Bergers krijgen van alle verkochte gestrande goederen 15 cent van een Car. Gulden, van het geschifte 1,5 procent. Alle wagenaars zullen de berglonen van het geborgene zullen egaal delen, ‘doch te rekenen naar de grootheid der vervoerde lasten. Zij zullen bekwame vrachten rijden en de goederen voor de hand opnemen, zonder onderscheid te maken. Zij mogen geen goederen in de duinen brengen of elders. Wagenaars mogen goederen die op het strand liggen, niet voorbijrijden, maar ze moeten die op hun wagens laden. Alles moet worden opgebracht. Eerst moeten de koopmansgoederen worden opgeladen, daarna pas komt het wrakhout aan de beurt. En het reglement eindigt aldus:
‘Wij willen, dat dit reglement alom wordt gepubliceerd, opdat deze orders ten beste komen aan Cooplieden, schippers en zeevarende personen, die het ongeluk hebben van onder strandrecht van Ameland te stranden en tegelijk ook om onze ingezetenen des te meer te animeren, ongelukkige mensen te hulp te komen.’
Het lijkt allemaal goed geregeld bij de vele strandingen die vooral bij de Erfheer, maar in veel mindere mate ook bij de eilanders nogal wat opleveren, maar toch is dit reglement blijkbaar nog niet voldoende, want reeds het volgend jaar zijn er al weer onenigheden tussen de bergers en de wagenaars.
Uit de Nieuw Dockumer Courant van 2 december 1999.