Schrijfster Margaretha Renes-Boldingh van Ameland

Margaretha werd geboren te Nes op Ameland op 20 december 1891, een van de drie dochters van arts Dirk Johannes Boldingh en Wilhelmina Engelina Balkema uit Nes (zuster van Jacob Balkema - gemeentesecretaris op Ameland). Verschillende jaren (1891-1899) heeft hij als arts hier zijn functie mogen uitoefenen. Margaretha heeft een klein deel van haar kinderjaren op Ameland doorgebracht. Ook heeft zij op Ameland nog net de lagere school bezocht.

Na het vertrek van Ameland naar Haarlemmerliede/Spaarnwoude op 5 mei 1899 heeft zij zich in latere jaren ontwikkeld als schrijfster van diverse romans en kinderboeken, waarvan enkele betrekking hebbende op Ameland. Ameland heeft in haar leven waarschijnlijk een grote rol gespeeld, daar zij in haar boeken hier veelvuldig over spreekt. Leest u o.a. ‘Vrouwe Rixt van Ameland’; ‘En nog zingt de Leeuwerik’; ‘Windvang’; ‘De ongeschreven roman (1949)’ en ‘Een huis op wielen’  - er maar eens op na.

 

M.A.M. Renes-Boldingh behoort tot de groep christelijke schrijvers, die een onafzienbare reeks streekromans (± 22), kinder- en jeugdboeken (± 46) en andere stichtelijke werken (± 14) publiceerde. En ± 12 bijzondere uitgaven. Los van de vele artikelen die over haar geschreven zijn. Margaretha schreef het volgende over haar levensloop:

 

 

Opgroeien op Ameland

 

Ik ben geboren te Nes op Ameland, in de tijd, toen het eiland nog zichzelf kon zijn, lang voor de grote badgasten-invasie en mijn eerste acht kinderjaren moeten wel zeer gelukkig en onbeschermd zijn geweest, dat ik me niets herinner van de lange, koude winters, die Ameland toen De zusters Boldinghongetwijfeld ook heeft gekend. Alleen de klagende kreten van de opgejaagde meeuwen en de door storm kapotgeslagen klanken van de oude dorpstoren liggen me nog in de oren. Ze zijn echter nooit tot een verschrikking geworden.

 

Mijn vader werd er arts, nadat zijn Indische loopbaan als militairarts door ziekte moest worden afgebroken. Er waren toen nog geen verharde wegen, die de vier dorpen en de verspreid liggende boerderijen verbonden. Te voet of met de sjees bezocht hij zijn patiënten. Fietsen en auto's waren er onbekend, trouwens ook volkomen onbruikbaar op de bestaande paden. Ik heb mijn vader in die jaren weinig gezien, want hij deed zijn werk intens en spaarde zichzelf niet. Later heb ik dit wel eens betreurd, want bij de zeer oude Amelanders heeft zijn naam nog een goede klank.

 

Tot het schoom van mijn kinderjaren droeg ook bij dat mijn grootouders (Sybolt Balkema en Margritha Arends) van moeders kant op het eiland kwamen wonen met pensioen en drie jeugdige tantes en een jonge oom (de gemeentesecretaris) meebrachten. De jongste tante wordt onderwijzeres op de Nesser school, de volgende (Janke Wagenaar) deed het huishouden en de oudste (Grietje van Dijk) kwam mijn moeder helpen toen er nog twee zusjes geboren werden, terwijl de oom (Jacob Balkema) te werk wordt gesteld op het gemeentehuis. Veertig jaar is hij er secretaris geweest en via hem heb ik Ameland in de vakanties leren kennen. Mijn roman ‘En nog zingt de leeuwerik', die is uitgekomen bij de firma Callenbach en de historische roman ‘Vrouwe Rixt van Ameland', hebben toen ongetwijfeld reeds de eerste stoot gekregen; ze zijn de vervulling van een jarenlang gekoesterde wens.

Ik schrijf hierover zo uitvoerig omdat de eerste kinderjaren in de meeste gevallen de grondslag zijn voor het verdere leven. Bij mij is dit heel sterk het geval: zonder stilte, die bezinning mogelijk maakt, kan ik niet leven, en wie in zijn jeugd het plaue plümlin uit mijn laatste roman heeft liefgekregen, zij het onbewust, zal er naar blijven zoeken zolang hij leeft. Maar op het asfalt der stadsstraten groeit het niet en de bonte neonreclames verschrikken het met hun giftige kleuren.

 

 

Naar de vaste wal

 

Te spoedig kwam er aan dit kinderparadijs een einde. We verhuisden naar de ‘vaste wal’; vader werd arts in Schellinkhout, onder de rook van Vader BoldinghHoorn, zijn geliefde geboortestad en sinds twee eeuwen de bakermat van het geslacht Boldingh. Hij heeft er niet lang gewerkt. Drie jaar later reeds stierf hij na een lang en zwaar lijden, dat hij koninklijk heeft gedragen. Hij liet een Nieuw-Testament na, waarin veel woorden stonden aangestreept. De doodzwakke heeft de handen van den Sterke gezocht en gegrepen.

 

Mijn moeder trekt met drie kleine meisjes, geringe financiën en een zak vol verdriet naar Apeldoorn, vanwege de goede onderwijsgelegenheden aldaar. Tot mijn volwassenheid heb ik daar gewoond en er tot slot het onderwijzersexamen gedaan. Het was de tijd, waarin de zgn. belangrijkheid der teenagers nog niet was uitgevonden. Daarvoor kan een mens alleen maar dankbaar zijn. We leerden werken, thuis en in school, ook als we wel eens iets anders hadden gewild. iets leren doen, eenvoudig omdat het plicht is, is een voorrecht, evenals het feit dat we onze buitenissigheden in stilte en liefst zo snel mogelijk moesten verwerken. Er was geen sprake van jongens in onze vrouwen-huishouding, opgedrongen seksuele voorlichting was er evenmin en geen radio of televisie maakten dat we vervreemd raakten van onszelf. We konden in alle vrijheid opgroeien tot eigen persoonlijkheden, met als hoofdmotief werken. Werken als vreugde en niet als noodzakelijk kwaad.

Toegewijd werken om ‘t even of het een opstel voor school of de middagvaat betrof, zonder andere beloning dan een 9 onder het opstel en een dankbare blik van een vermoeid moedertje.

 

 

Levensovertuiging

 

Dit waardevolle, dat werken een zegen en toegewijd werken een eer is, is mij mijn hele leven bijgebleven. Vandaar misschien dat ik betrekkelijk veel heb mogen presteren op verschillende fronten. Want auteur zijn is voor huisvrouw en moeder geen eenvoudige zaak en vreugde is een krachtbron, die men niet positief genoeg kan schatten. Veel later heb ik bedacht dat ons gezin meer was naar de geest van Christus dan menig conventioneel kerkelijk gezin, al werd zijn Naam zelden genoemd, al bleven we vreemd van kerkgaan, al was er geen Bijbel in huis.

 

Het voordeel hiervan was echter, dat ik onbelast met menselijke meningen kon luisteren naar den Heer, toen voor Hem de tijd gekomen was zich met mijn leven te bemoeien.

Onbewust dat ik Hem, die bij de doop de Heer van mijn leven was geworden, altijd had gezocht. Weliswaar als een blinde naar de kleuren om hem heen, en onder vallen en opstaan; weliswaar had ik trouw het Onze Vader gebeden voor ‘t slapen gaan, het enige positieve, dat mijn moeder ons had geleerd. Hij bleef de Onbekende voor ons. Het wachten was daarop, dat Hij zelf mu van zijn aanwezigheid en onmisbaarheid overtuigen zou.

Hij was het, die wilde, dat we in Apeldoorn zouden gaan wonen, uitgerekend naast het gezin van de gepensioneerde leraar van het Zettens gymnasium, de heer Vermaat, waarin Wilma, de schrijfster, er de oudste dochter was. Zij en haar zuster trokken zich het lot van de half verweesde buurtjes aan met alle liefde die ze konden opbrengen. Er ontstond vriendschap, later op voet van gelijkheid, die voor mij tot op deze dag voortduurt. Zij hebben zonder ooit te preken het zoekende kind op de weg geleid, die men nooit moor kan verlaten.

 

 

Loopbaan en huwelijk

 

Maar de tijd ging verder, ik werd onderwijzeres in Elspeet aan de dorpsschool, waarvan ik de drie laagste klassen voor mijn rekening kreeg, samen ongeveer 60 kinderen. ‘t Ging toen nog primitief toe op de Veluwe en voor een 19-jarige was de taak wel wat zwaar. Maar het heeft me geleerd aan te pakken en door te zetten. Het heeft me ook geleerd dat men met genegenheid en begrip meer wint dan met strengheid. En dat men nooit voor eigen gemak en plezier een taak krijgt opgelegd.

In Elspeet was het, dat de Heer mij opnieuw een belangrijke stap in Zijn richting liet doen. In die tijd was het een ongeschreven gebod om door te gaan voor de hoofdakte. In mijn geschiedenisboek stond als voetnoot: zie Gen.12. Op een weekend in Apeldoorn kocht ik een Bijbel en, hoewel er voor mij veel onverklaarbaars in stond, boeide het Boek mij bovenmate. Gesprekken met Wilma leidden mij beter en dieper in, en ook begon ik trouw naar de Kerk te gaan. ‘Is onbegrijpelijk hoeveel genade God mij in die tijd heeft bewezen, door Zich zo aan mij te openbaren, dat ik Hem in Zijn Woord volkomen accepteren kon.

Niet, dat ik Hem toen reeds zo kende, als ik Hem nu ken. Daarvoor is een mensenleven van luisteren, leren en betrachten nodig. Ook veel strijd en leed. Want wij blijven mensen van deze bedeling en de duisternis kan zich altijd weer boven onze hoofden sluiten, wanneer de eeuwige armen ons eens niet zouden opdragen naar het Licht.

 

Na vier Elspeetse jaren stapte ik over naar het Christelijk Onderwijs en werd benoemd aan de Hervormde School te Noordwijk aan Zee. Na nog twee jaren werd het Zeist, waar ik de Broedergemeente en mijn aanstaande echtgenoot leerde kennen. De eerste, doordat mij gevraagd werd op het kerkkoor te komen zingen. De tweede omdat hij mijn collega was.

Beide kennismakingen waren van beslissende invloed. In de Broedergemeente waren het vooral de wijding van de stijlvolle en toch zo eenvoudige kerkdiensten, de rijke liederenbundel, de vertrouwelijke omgang onder elkaar, het afwezig zijn van standsbewustheid, dat uitkomt in de broeder en zusternaam. Het meest trok mij echter de eenvoudige evangelieprediking, die de nadruk legt met de persoonlijke relatie met Christus, op de ‘Herzenreligion’ zoals Zinzendorf het noemde.

 

In Zeist ben ik begonnen te schrijven, schetsen uit mijn kinderjaren, die opgenomen werden in ‘Stemmen des Tijds’ wat toen voor een beginneling heel wat betekende. Deze schetsen zijn later door de firma Callenbach gebundeld en als mijn eerste boek verschenen.

 

In 1927 trouwden we, in 1928 en 1929 werden onze beide zoons geboren en in 1930 vertrokken we naar de Bataklanden op Sumatra, waar mijn man tot leraar aan de zending-mulo te Taroetoeng was benoemd. We hebben daar een mooie tijd gehad, wat de schoonheid van bet land betreft, maar vooral ook door de kennismaking met de zendelingen der Rheinische Mission, waarvan de ouderen land en volk door en door kenden en er graag over vertelden.

Hier heb ik mijn eerste roman geschreven: ‘Bandjir’, die al spoedig gevolgd werd door ADAT. Beide handelden over het huwelijksprobleem van de jongere christenen geworden generatie. Ook een aantal kinderboeken schreef ik daar, die in Nederland een goede ontvangst kregen. De Bataklanden waren hier vrijwel onbekend terrein, aangezien de zendelingen hun publicaties altijd in hun moedertaal, het Duits hadden doen uitgeven.

 

Toen de malaisetijd aanbrak en er in Indonesië ontslagen vielen, werden wij overgeplaatst naar de Gouvernements-mulo van Padang, waar mijn man zich een half jaar voor ons verlof aan een geheel andersoortige school moest inwerken. Dit, gevoegd bij de tropische hitte van de kustplaats en de toch al aanwezige tropenmoeheid, was de oorzaak, dat we na ons verlof in 1937 niet terug konden gaan naar bet land, dat ons beiden lief was geworden. In 1938 werd mijn man afgekeurd voor de tropen, voor ons een bittere teleurstelling. Twee jaar later konden we den Heer er voor danken, nu maakten we de oorlogsellende in ‘t eigen vaderland door en bleven bij elkaar, in plaats van te worden verdeeld over de beruchte Jappenkampen.

 

 

Terug naar Nederland

 

We vestigden ons te Zeist. In 1939 trad mijn man toe tot de Evangelische Broedergemeente en toen er op het Zusterplein een huis vrij kwam, verhuisden we daarheen. Veel moed en tijd tot schrijven was er tussen 1940 en ‘45 niet. Toch bleef voor de christelijke auteurs het contact met de uitgevers bestaan. Er wordt zelfs copy aanvaard, op hoop van betere dagen. Zo kon na de oorlog mijn boek ‘De ongeschreven roman’ uitkomen, een bijzonder verzorgde uitgave van de firma Callenbach (een pakkende titel!). Elke beginnende romancier kent immers de worsteling met de ongeschreven roman. Dit boek is juist het bewijs van het tegendeel, dat het wel geschreven is. Enorm intrigerend, en een kinderboek: ‘Het spook van de Peppelenburg’, waarin ik de bevrijding heb vastgelegd. De oorlog was dus voorbij en had ons, behalve honger en vermagering, geen lichamelijk kwaad gedaan. Volgens Gods ondoorgrondlijk raadsbesluit zou echter onze zwaarste tijd nog komen. In de hete droge zomer van 1947 moesten we Hem onze lieve, begaafde jongste zoon afstaan, tengevolge van een ongeluk bij het zwemmen. Hij was 18, en de slag was volkomen onverwacht, terwijl hij van zijn laatste vakantiedag genoot. ‘t Was een zeer zware beproeving, hij heeft nog enkele uren geleefd toen haalde de Heer hem thuis. Zij laatste woorden waren: “Ik weet, in Wie  ik geborgen ben”. Een getuigenis, die ons stil maakte. Ook verder heeft Christus ons op zo overtuigende wijze geholpen, dat dit nog steeds een punt van diepe verwondering voor mij is. In deze verwondering licht meteen de zekerheid verborgen van het eeuwige leven door den Opgestane en het weerzien op Gods tijd.

 

Met deze mengeling van diep gemis en grote vreugde moest ik het leven weer in. Allereerst voor onze oudste, die het uitermate moeilijk had en verder voor het werk dat God de Heer van mij verwachtte. 

In deze tijd schreef ik mijn Broedergemeente-roman ‘Het oude Posthuis’ misschien mijn meest gelezen boek. Daarna kwam via de N.Z.V. en de Vrouwe Rixt van Amelandfirma Callenbach de geweldige opdracht, een Bijbel voor de jeugd te schrijven, met het oog op het zgn. asfaltpubliek der steden, dat geestelijk leeft van de afval onzer beschaving. De uitgever liet mij de vrije hand, wat de samenstelling betrof. Daardoor is het boek geworden, zoals het is. De titel luidt: “De Weg van het Licht”, het heeft zijn vijfde druk beleefd en is nog steeds in de handel.

Hierna volgen een aantal romans:

Feest in de Mussenstraat - De Vier Winden - Windvang - De kleine blauwe bloem - En nog zingt de Leeuwerik. Mijn eerste Amelandse roman, die voornamelijk speelt in de kringen der oude, vrome Menisten, nu 80 jaar geleden.

Verder de vierdelige serie ‘Marieke - Marijke’, die bij La Riviëre en Voorhoeve verscheen en het ‘Perkoetoet-mysterie’, mijn laatste meisjesroman bij de firma Callenbach uitgegeven.

Daar is inmiddels ook verschenen ‘Vrouwe Rixt van Ameland’, een historische roman over de laatste Cammingha’s van Ameland, met als hoofdfiguur Rixt van Donia, de laatste vrijvrouwe. Na ruim acht jaar verzamelen dieper indringen in de stof is dit boek mij zeer lief geworden. Ik beschouw het na mijn Jeugdbijbel als een hoofdwerk van mijn leven.

 

 

Terugblik op het leven

 

In februari 1963 verscheen bij de firma Callenbach dus mijn voorlaatste roman ‘Terug naar Milaan’. Er is mij gevraagd naar de achtergrond van dit boek: dus; waarom ik het eigenlijk schreef. De eerste en voornaamste reden is altijd deze: doorgeven van de geestelijke waarden, die God mij heeft gegeven; daarmee hem te eren en mijn medemens zo mogelijk te helpen. De entourage van deze opdracht bedenk ik niet Margaretha Renes-Boldingh, schrijfster van Amelandverstandelijk; ik ontvang die, zie hem opeens, als het ware visionair, dus de beelden plus hun geestelijke diepte. Dat dit gezicht iets te maken heeft met streken die ik ken, of reizen, die ik heb gemaakt, is logisch. Evenals dingen die ik soms lang geleden gelezen heb en die hier hun ankerplaats vinden. Zo de oeroude Germaanse dichtregels van de place plümlin, dat vroeger al diep in mijn hart is blijven hangen. En vooral het grafmonument op het kerkhof te Milaan, dat voor mij een openbaring is geworden der handelingen bij de laatste Nachtmaal. Anne Stewart spreekt hier uit, wat het voor mij betekent, de levende werkelijkheid gezien te hebben bij dat levensgrote beeld, een werkelijkheid, die als conventionele gedachten ver te boven gaat. Ook dit, juist dit, heb ik willen doorgeven en ik ben den Heer dankbaar dat Hij mij de vorm daartoe heeft doen vinden.

 

Bij bet ouder worden begrijpt de auteur, bij bet overzien van zijn oeuvre niet, hoe hij dit alles heeft kunnen volbrengen. Zo gaat het nu ook: Ik begrijp het niet, dat ik behalve auteur toch ook huisvrouw en moeder ben, nu ook al grootmoeder. Hoe groot moet de kracht van Gods Geest zijn, dat Hij een zwak en zondig mens dit alles mogelijk maakt. Daarom is het slot van mijn denken het lied, dat Koningin Wilhelmina voor haar begrafenisdienst heeft uitgekozen en waarvan ik hier in het Nederlands het eerste couplet laat volgen:

 

Aan U de glorie die verrezen zijt?

Aan U de glorie in alle eeuwigheid.

Schoon van licht en duister, daalde een engel af,

en verbrak de kluister van ‘t verslagen graf.

Aan U de glorie die verrezen zijt

Aan U de glorie in alle eeuwigheid!

 

Aan Hem de glorie. 1k geloof dat het daar voor ons allen op aan komt!”

 

         M.A.M.Renes-Boldingh.

 

Mevr. M.A.M. Renes-Bolding overleed op 77-jarige leeftijd te Utrecht op 28 december 1968.

 

Met dank aan Jan. A. Blaak

 

VRIENDEN WORDEN

Word vriend van Amelander Historie! U ontvangt iedere maand onze historiekrant en krijgt een gratis e-book cadeau! 
 
 
 

Ontdek alles over Stichting De Ouwe Pôlle

Word vriend van Stichting De Ouwe Pôlle en mis niets meer van de Amelander cultuur!

Word vriend van Stichting 'De Ouwe Pôlle Ameland'. Daarmee steunt u het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed op Ameland.

  • Ontvang drie keer per jaar onze magazine Pôllepraat vol verhalen over de Amelander cultuur en geschiedenis
  • Steun onze musea op Ameland: museum Sorgdrager, museum Swartwoude, het bunkermuseum en de cultuurkerk in Nes
  • Met uw bijdrage organiseren wij ieder winter een programma bestaande uit lezingen waaraan u kunt deelnemen
  • Onze stichting heeft een ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling)

<<< Meld je aan als vriend van de Ouwe Pôlle >>>