Meesterbakker Johannes Tjallings Zwart (1736-1805)
In Hollum loopt een straatje; de Johannes Bakkerstraat die is genoemd naar Johannes Tjallings Zwart. Johannes Tjallings was meesterbakker, daarom heet het straatje zoals het genoemd is. Aan de Hereweg was zijn bakkerij gevestigd, in een boerderij op de hoek met de Burenlaan. Hij moet wel zeer goed ‘gebakkerd’ hebben want in 1764 bouwde hij een wel zeer fraaie nieuwe bakkerij met woning aan wat nu de Johannes Bakkerstraat nr. 13 is, met een fraai uitzicht op het Zwaneplein. Deze woning met bakkerij is jarenlang in bezit geweest van de familie de Boer. Boven de toegangsdeur van deze prachtige woning zien we het bouwjaar en de initialen van Johannes Tjallings en zijn vrouw Aartke Pyters, waarmee hij op 15 oktober 1758 trouwde. De letterlijke tekst zoals op de tussendorpel van de toegangsdeur staat aangegeven luidt;
De betekenis van dit opschrift is;
J.T Johannes Tjallings AN-NO in het jaar
A.P. Aartke Pyters
1000+500+100+100+50+10+4 = 1764
De fraaie bakkerij met woning is opgebouwd van rode Groninger kleinsteen. In de noordgevel zien we nog een hijsbalk met daaronder een kozijn met raam, waar eerder een luik heeft gezeten. Boven de hijsbalk zien we een rondgat in de gevel waardoorheen de hijskabel liep. Op de zolder was een complete hijsinrichting aanwezig, die nu in het museum Sorgdrager is te vinden. De zolder zal dus gebruikt zijn als opslag van het graan, vandaar ook dat het raam in de topgevel eerder een luik was. Niet alleen deze fraaie woning werd door Johannes aan het Zwaneplein gebouwd maar ook het monumentale Herenlogement - hotel ‘De Zwaan’- In de ‘Tegenwoordige Staat van Friesland, in de beschrijving over Ameland, opgesteld door ds. J.W. Burger Hervormd Predikant te Hollum van 1772 tot 1785 staat te lezen; dat men in het noorden van Hollum:
een ‘fchoone herberg vindt, alwaar voor eenige jaaren gebouwd door eenen Burger met Naame Johannes Zwart, tot gerief der kooplieden, die hier, by gelegenheid van aanzielyke verkoopingen van geftrande goederen, van alle kanten samenvloeien
De herberg gebouwd in 1772, was gedekt met blauwe dakpannen en het dak was beschoten met grenenhout. Er was plaats voor 8 paarden en 8 koeien in de bijbehorende schuur. Tevens was er een zeer ruime tuin waar men groente en kruiden kweekte en behorend bij het logement.
In hotel ‘De Zwaan’ vinden we de zogenaamde Heerskamer geheel ingericht in Rococostijl. Rococo is een Europese stijlperiode uit ca. 1720 – 1775 Kenmerkend is de toegepaste asymmetrie in het interieur met haar zachte pasteltinten en schelpmotieven. In deze kamer vonden vroeger de verkiezingen en vergaderingen van de Burgemeesters en de Volmachten van Hollum plaats.
Maar; Johannes had meer bezittingen, zo had hij een grote boerderij in de duinen ten noorden van Hollum, wat we nu Koudenburg noemen. Deze forse boerderij gebouwd in 1788 werd ‘Swartsenburg’ genoemd. De schuur was 90 voeten lang en 58 voeten breed. De kaphoogte bedroeg 45 voet en het vierkant was hoog 22 voet, de breedte 29 voet en de lengte 54 voet. (De Friese hout- of timmermansvoet is 29,6 cm.en de Friese scheepsvoet is 28,42, we kunnen in dit geval 29,6 cm aanhouden). Het dak was gedekt met 10.000 rode pannen op een beschoten dak van grenenhout. Maar ook, ‘De dorschvloer en Reed, bestaat uit een zwaare houten Greenen Vloer’. In de schuur was plaats voor 18 koebeesten en 6 paarden. De bijbehorende woning was van veel ‘gerieflijkheden’ voorzien, ook hier een beschoten dak van grenenhout en gedekt met blauwe dakpannen. Deze omschrijving komen we tegen in de boedelbeschrijving uit 1805 van Johannes Tjallings die begin van dat jaar was overleden. De boerenhoeve met woning werd begin juni van dat jaar voor afbraak verkocht voor een bedrag van Fl. 1960,- . De koper kwam uit Friesland, hij zou de schuur in Stiens hebben herbouwd. Op 31 mei 1806 werd aanvang gemaakt met de demontage van de schuur. Het is wel erg vreemd dat een boerderij met woning al na zeventien jaar wordt gesloopt. Op 25 maart van datzelfde jaar, s’morgens om negen uur, was de inboedel al verkocht waaronder negen koeien, vier paarden, hokkelingen, rieren boerenwagens, boerengereedschap en huisraad. Ook het logement werd te koop aangeboden evenals de hierboven genoemde bakkerij. Ook had Johannes nog een herberg bij de vismarkt in Nes en vele stukken grond.alsmede een kleine boerderij met woning. Het logement, nu hotel ‘De Zwaan’ werd gekocht door de secretaris H.T. Ament voor een bedrag van Fl. 1.111,- en dat terwijl deze secretaris de publieke verkoping van alle bezittingen van Johannes uit hoofde van zijn functie moest uitvoeren. De fraaie bakkerij werd gekocht door Ruigh uit Ballum voor een bedrag van Fl. 1850,50 In 1832 was Kornelis Pieters Ruigh landbouwer te Hollum de eigenaar. De landbouwschuur achter de bakkerij zal daar later aan zijn toegevoegd. Je vraagt je af hoe Johannes aan zo veel bezittingen is gekomen.- Een bakker moet in die tijd dan toch een goed stuk brood hebben verdiend. Maar wie was Johannes Tjallings Zwart dan wel? Hij werd geboren op 27 juli 1736 in Vrouwenparochie in het Bildt en is om één af andere reden naar Ameland getrokken. Met hem kwamen mee zijn zusters Dieuwke, Hester en Akke en zijn broer Dirk. Het is, zeker voor die tijd, bijzonder dat zowel in de boerderij Swartzenburg als in het Herenlogement dakbeschot was aangebracht van grenenhout. Wellicht vinden we hiervoor een verklaring in het vervolg van dit verhaal, want Johannes Tjallings had meer bezittingen zo bouwde hij in 1783 een houtzaagmolen aan de zuidkant van Hollum. Zoals eerder vermeld in dit verhaal had Johannes een bakkerij aan de hereweg. Deze bakkerij was gevestigd in een boerderij die in 1925 Is afgebrand.
Johannes Tjallings verkocht deze boerderij met huis en bakkerij in 1785 aan Samuel Haberman en Anna Elisabeth Schleichers met de bepaling dat in dit pand gedurende de eerstkomende vijf jaar er geen bakkersactiviteiten mochten worden uitgevoerd. Bakker Johannes zal zijn meel verkregen hebben van de korenmolen ‘De Eendragt’ te Ballum, immers ‘De Verwachting’ is pas in 1840 gebouwd. Met deze opmerking komen we bij het molenverhaal van Johannes Tjallings. Zoals hierboven vermeld, besloot Johannes in 1783 dat er een houtzaagmolen in Hollum moest komen. Er strandden veel schepen en het daarvan afkomstige hout kon dan mooi in zijn houtzagerij gezaagd worden. Maar het bouwen van een molen en zeker een houtzaagmolen, dat ging in die tijd niet zo eenvoudig. De houtzaagmolen moest gebouwd worden aan het water, dit is nodig om het hout, in ieder geval nieuw hout te kunnen wateren. Een mooie plaats daarvoor was bij ‘De Lenewiel’ of ‘Leendertwiel’ aan de zuidzijde van Hollum. Vanwege de veiligheid moest de molen uiteraard wel binnendijks gebouwd worden om overstroming te voorkomen, gelukkig lag ‘De leendertwiel’ binnendijks dus dat was al een voordeel. In het dagboek van Cornelis Pieter Sorgdrager vinden we veel details over de voortgang van de bouw van deze molen. Zo wordt daarin vermeld dat op maandag 2 juni 1783 werd gestart met het aanleggen van een dijk om het wiel. Door wel twintig boeren werd deze klus geklaard en ze kregen hiervoor 300 gulden, gezien dit bedrag moet het wel een vrij grote ingreep en een omvangrijk werk zijn geweest. Johannes bestelde de molen bij een molenbouwer in Friesland maar hij kreeg geen toestemming om de molen uit Friesland naar Ameland uit te voeren. Egbert Douwes was dat in hetzelfde jaar ook al overkomen toen hij een gortmolen naar Ameland wilde overbrengen. De reden van dit verbod is niet geheel duidelijk, wellicht kan de bouw van een gortmolen op problemen stuiten omreden dat de korenmolen van Ballum nog functioneerde en daarmee het alleenrecht voor het malen van granen had. Maar ook moeten we niet vergeten dat Ameland bestuurlijk (nog) niet bij Friesland behoorde maar nog steeds in bezit van de familie van Oranje-Nassau was. Om dit probleem te omzeilen besloot Johannes zijn molen te laten bouwen door een molenbouwer uit Norden waarmee het probleem voor hem was opgelost. Zo kon op 13 augustus 1783 de eerste steen op de klippen worden gelegd. Een jaar later, op 31 augustus 1784 kon het vierkant van de droogschuur en het achtkant van de molen geplaatst worden. Deze onderdelen waren, zoals gebruikelijk, op de grond in elkaar gezet. Op 18 september 1784 vertrokken de molenbouwers bestaande uit twee bazen en zes knechten weer naar Norden De molen was nog niet klaar maar Johannes kocht het contract af voor 150 gulden. Er was op dat moment aan loon en voor kost en inwoning al ongeveer 2.500 gulden door hem betaald. Het loon van de knechten bedroeg een gulden per dag exclusief de kosten voor inwoning en het loon voor de bazen bedroegen twee gulden per dag. Twee knechten bleven achter om verder te helpen de molen af te bouwen. Op zaterdag 13 augustus 1785 tussen twee en drie uur werd voor de eerste keer met de molen gezaagd. Johannes had inmiddels hout gekocht van een barkschip dat op 20 november 1784 was gestrand. De beschieting van het achtkant moest nog wel worden aangebracht maar Johannes had nu de mogelijkheid om de planken hiervoor zelf te zagen. De houtzaagmolen was dus nog niet gedekt met planken maar al wel in bedrijf genomen, maar daarmee waren de problemen niet opgelost.
Tekening van de houtzaagmolen van Johannes Tjallings Swart Gebaseerd op een tekening van Cornelis Pieter Sorgdrager.
Johannes had zich niet gehouden aan de strenge voorschriften die opgelegd waren door de rechters, volmachten en burgemeesters van Hollum. Met name het misbruik van de Grie bij Hollum, de afwatering van de sloten of zeilen zoals men dat noemde en de terechte zware eisen die aan de dijken waren gesteld waren door Johannes niet nagekomen of liever gezegd ‘met voeten getreden’. Wat was er gebeurd? Op 3 augustus 1786 werd door klokklipping en door de omroeper de bevolking namens de rechters gevraagd om op de ‘kékelbuuren’ bijeen te komen. Johannes had zonder toestemming zoden gestoken uit de Grie om deze als vloer te gebruiken in de droogschuur bij de molen. Maar dat was nog niet alles Johannes had zich ook een stuk land aan de noordzijde van de Leendertwiel toegeëigend én hij had ook nog een sloot waarmee de Westermiede afwaterde omgelegd en laten afwateren in de wiel binnen de dijk. De consternatie was erg groot en Johannes kreeg een boete opgelegd, maar hij was niet van plan die te betalen waarna de rechters besloten om tien gezaagde planken bij de molen weg te laten halen. Maar daarmee was de beschadiging in het grasland van de Grie nog niet hersteld zodat de eigenaar van het beschadigde stuk land drie dagen later de klok liet klippen om de eigenaars van de grielanden bijeen te roepen. De rechters stelden voor om alles te laten herstellen en de kosten door Johannes te laten betalen. Het werk werd aanbesteed en bestond uit het terugbrengen van de zoden, de waterloop van de sloten uit de Westermiede te herstellen en het onrechtmatig verkregen land terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. = De grielanden waren gemeenschappelijk eigendom maar het gebruik van die landen werd door loting verdeeld =. Maar daarvan was Johannes niet gediend, daarop nam men zoveel planken weg dat men nodig dacht te hebben om de kosten te betalen en brachten die naar de herberg. Johannes had inmiddels bezwaar gemaakt bij het Rijksdomein in Den Haag waarna de baljuw Burmania de rechters informeerde en hun opdracht gaf het probleem in de minne te schikken, Deze mededeling werd door de rechters aan de bevolking op kékelbuuren voorgelegd maar men wilde hieraan geen gevolge geven. Nog dezelfde avond werden de rechters door Burmania op het kasteel te Ballum ontboden waar men te horen kreeg dat er een einde aan deze zaak moest komen. Maar de gekozen rechters konden dit niet buiten de burgers en boeren om doen. Op vrijdag 24 augustus 1787 werd door de omroeper met de schel omgeroepen dat alle burgers en boeren zich naar de grote kerk moesten begeven waarna ook de klok begon te klippen. Toen velen binnen de kerk waren liep de baljuw Burmania met de burgemeesters rechtstreeks door de kerk naar het koor. De burgers volgden hem, mannen, vrouwen op klompen en ook nog veel kinderen, het waren er zoveel dat het een geweldig lawaai maakte. De baljuw ging in het koor staan en deelde mede dat 's Hoogheids Domeinen orders had gegeven de zaak van Johannes Swart op te lossen en dat hij dit nu ook van plan was te doen. Daarop kwamen zoveel reacties los dat men elkaar niet meer kon verstaan. Diegene die achteraan stonden klommen op stoelen en banken en het was een lawaai een kerk onwaardig zoals Cornelis Pieters Sorgdrager schrijft en waaraan dit verhaal in het kort is ontleend. Uiteindelijk besloot men door stemming dat een afvaardiging voor overleg naar Johannes zou gaan, hiervoor werden aangewezen; Douwe Sippes, Barent Willems, Gerben Jansen en Willem Cornelis maar ook dit had geen resultaat. Twee maanden later, op 24 oktober 1787, ontvingen de rechters een brief uit Den Haag met het verzoek om zich met twee gecommitteerden op 7 november van dat jaar om half elf in Den Haag te melden. Daarop vertrokken Creel Douwes en Jacob Ages als rechters en Willem Cornelis en Gerben Jansen als gekozene naar Den Haag. Op 11 november was men weer terug op het eiland en vertelde ze dat ze zeer vriendelijk waren ontvangen. De opdracht die ze meegekregen hadden uit Den Haag was dat aan Johannes werd opgedragen een sloot te graven langs de binnenkant van de dijk naar het zuiden afwaterend om zo de Westergrie te kunnen afwateren. Tevens moest Johannes honderd gulden aan de rechters betalen en verder moest de door hem opgeworpen dijk op zijn kosten verwijderd worden. Johannes kreeg daarvoor een strook land om de wiel toegewezen met een breedte van 12 voet, waarvoor hij 20 stuivers per jaar moest betalen. Of alles nu in goede harmonie was opgelost kan worden betwijfeld maar de molen kon draaien. Op dinsdag 1 september 1789 begon de klok te klippen, en dat was altijd een slecht teken, het bleek dat er om half negen brand was ontdekt in de houtzaagmolen, waarna iedereen zich naar de molen spoedde. De brand was ontstaan door warmteontwikkeling bij de kruk, want het rad om de kruk was in brand geraakt en het hout om de kruk brandde reeds. Ook was al verbrand hout in het zaagsel gevallen zodat dit ook begon te gloeien, de brand werd gelukkig snel geblust en de molen bleef behouden. Tot 30 juli 1802 bleef de molen aan de zuidzijde van het dorp bestaan, op die dag kwamen molenbouwers uit Leeuwarden om de molen af te breken. De molen was gekocht door Gerrit Groothuis die de molen in Deventer weer op zou bouwen.
Door Douwe Hzn. de Boer