Het verhaal van Indiëganger Piet Postma

De afgelopen tijd staat de dekolonisatie van Nederlands-Indië (nu Indonesië), de zogenoemde politionele acties die in de periode 1945-1949 plaatsvonden, volop in de belangstelling. De Nederlandse regering zou wel onafhankelijk onderzoek naar deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis willen laten doen als Indonesië dit ook naar hun eigen rol doet. Inmiddels duurt deze discussie jaren voort en zijn de laatste Indiëgangers op hoge leeftijd. Op Ameland leven nog een aantal Indiëgangers. Eén van hen is de bekende Hollumer Pieter Mark (‘Piet’) Postma. Hij vertelt over een nare periode uit zijn leven waar hij decennia later nog dagelijks aan herinnerd wordt. 

Door Jacob Roep

Jeugd

Piet werd op 23 november 1927 in Hollum geboren als jongste kind van Pieter Postma en Jansje de Jong. Hij had een oudere broer Jacob (‘Jaap’) en zus Tetje. Toen Piet tien jaar oud was, overleed zijn vader op zee bij Port of Spain op Trinidad. Daardoor bleef zijn moeder alleen achter met drie opgroeiende kinderen. De oudste zoon Jaap voer inmiddels een paar jaar op zee en hielp zo zijn moeder aan een beetje geld voor haar levensonderhoud en dat van zijn broertje en zusje. Gedurende de Tweede Wereldoorlog ging Piet als knecht bij de landbouwer Douwe en Antje Borsch werken. Hij heeft het daar altijd naar zijn zin gehad. Na de oorlog was Piet 18 jaar oud en verdiende hij de kost voor zijn moeder. In die tijd was er weinig werk op het eiland. Veel Amelanders vertrokken na de oorlog naar de vaste wal. Piet ging bij de zuivelfabriek in Hollum aan de slag. Daar werkte hij in de periode van 1 april tot november 1946 als kaasmaker. Het werk bij de zuivelfabriek beviel Piet niet. Liever had hij een andere baan gezocht maar die keuze had hij niet.   

Diensttijd

Ondanks dat Piet de kostwinner voor zijn moeder was, werd hij vervroegd voor dienst opgeroepen. Het bataljon waar hij in werd geplaatst, had te weinig soldaten dus werden veel jongens vervroegd opgeroepen. Naast Piet werden Sietse Smit en Jan de Jong opgeroepen. Op 6 november 1946 trad Piet in dienst. Hij werd die maand 19 jaar oud. Piet vertrok naar Amersfoort waar hij zes weken zou verblijven. Piet verbleef met andere dienstplichtigen in kamp Amersfoort. In Amersfoort woonde de zuster van zijn vader, tante Dien, die met Willem van Kleef was getrouwd. Hun dochter Greta en haar man hadden Café Cabaret Dancing Van het Hul in Amersfoort. Met Sinterklaas 1946 heeft Piet die club met zijn neef Jan de Jong bezocht. Het was een besloten club dus had Greta met de mensen afgesproken dat Piet en Jan daar konden blijven. Ze werden na sluitingstijd door de man van Greta in een dure auto naar het kamp gereden waar die voor de poort stopte. Piet en Jan stapten uit en vol verbazing vroegen hoe ze in zo’n dure auto terecht kwamen. Waarop Piet antwoordde:”Ja jong, als je dure familie hebt dan brengen die je ook in style weer terug.” Piet en Jan kregen ook pakjes van ze want het was tenslotte Sinterklaas.

Egbert Veneklaas en Piet Postma

Na zes weken kreeg Piet kerstverlof en mocht hij naar huis. Voordat hij naar huis ging, werd hij voor pokken ingeënt waar hij heel erg ziek van werd. Hij werd per vliegtuig naar Ameland gebracht. En was doodziek. Op zijn voorhoofd en linker arm kreeg hij twee grote pokken die vreselijk pijn deden. Toen de dokter bij zijn moeder thuis kwam om hen een goede jaarwisseling te wensen, vertelde hij Piet het vreemd te vinden dat ze hen net voor de kerst hadden ingeënt. Volgens Piet wilden ze in Amersfoort niet met zieke knapen zitten dus deden ze dit net voor het verlof. Het duurde lang voordat Piet van de pokken hersteld was. De andere Amelander dienstplichtigen, zoals Jan de Jong en Sietse Smit waren per vliegtuig al opgehaald. Toen Piet fit genoeg was, kon hij echter niet terug naar de wal. De Waddenzee was helemaal dicht gevroren want de winter van 1946/1947 was erg streng. Tot begin mei heeft er sneeuw in de duinen gelegen, zo weet Piet zich te herinneren. Piet vertrok met veerboot Waddenzee naar de wal. Tot zijn verbazing werd dit geen normale overtocht. De veerboot kon bij Holwerd niet aanleggen door ijsvorming. Bij Holwerd waren grote blokken van kruiend ijs die het aanleggen van de veerboot onmogelijk maakte. Ook dreven er overal nog ijsschotsen rond. En zo bleef de veerboot vijf dagen met het getij meevaren. Aan boord waren zo’n twintig passagiers die allemaal netjes werden verzorgd. Aan dek stonden wat mannen die steeds de ijsschotsen aan de kant duwden als het laag water was. Dit kruiende ijs maakte veel lawaai. Het werd dus een retourtje Ameland voor Piet. Op de foto rechts: Egbert Veneklaas en Piet Postma

Toen het ijs langzaam verdween, kon hij de oversteek wel maken en ging hij naar Arnhem waar hij een cursus volgde. Omdat hij geen geld meer had, vroeg hij naar een reispas voor het openbaar vervoer. Die kreeg Piet waarmee hij naar Amersfoort ging. Toen hij daar aankwam, vroegen ze wat hij kwam doen. Ze herkenden hem na maanden van afwezigheid niet meer. Ze bekeken zijn plunjezak en na het een en ander uit te zoeken, werd Piet bij een nieuw sub-compagnie ingelijfd. In deze sub-compagnie zaten allemaal jongens die niet voor het officiersexamen waren geslaagd. De jongens van deze sub-compagnie werden bij andere compagnieën ingelijfd om die op sterkte te brengen. Veel tijd om te trainen had Piet niet want al vrij snel volgde het bericht dat zijn bataljon naar Nederlands-Indië zou worden gezonden. Hij kreeg een week inschepingsverlof om thuis afscheid van vrienden en familie te nemen. Daarmee brak er voor zijn familie, en zijn moeder in het bijzonder, een onzekere periode aan. Zij verloor nu haar kostwinner en zou het erg zwaar krijgen. Piet beloofde met zijn broer, zus en moeder contact te houden. Zijn zuster was met Drieuwes van der Laag getrouwd en had al kinderen. De oudste zoon was Piet Mark van der Laag met wie Piet contact zou houden.

Nederlands-Indië

In mei 1947 ging Piet aan boord van het schip Kota Inten van de Rotterdamse Iloyd waarmee het bataljon naar Nederlands-Indië zou worden gebracht. Piet moest zijn dienstuniform inleveren en kreeg aan boord een tropenpak. Erg verzekerd van zijn schietkwaliteiten was Piet niet want hij was maar één keer op de schietbaan geweest. Ze voeren langs het Suezkanaal via de Rode Zee naar Nederlands-Indië met als eerst bestemming Soerabaja. Onderweg stopten ze op de Rode Zee vanwege machineschade dat gelukkig gerepareerd kon worden. De airco en alles viel stil dus was het erg heet. Maar in deze zomer heerste op Ameland ook een hittegolf waardoor alle putten en regenbakken droog stonden. Ze pompten het water uit de duinen bij de zomerhuizen vandaan. Piet weet zich nog te herinneren dat ze niet van boord mochten want dan waren ze bang dat de dienstplichtigen zouden deserteren. In Port Said en Suez moesten ze aan boord blijven maar in Aden gingen ze aan wal. Daar laadden ze water dat van zout naar zoet gezuiverd was. Dit water was wat flauwer en het werd ook voor de douches en toiletten gebruikt. Veel knapen raakten aan de diarree van te veel pompoenen eten. Hoewel de leiding daarvoor had gewaarschuwd, konden veel mannen, waaronder Piet, de verleiding niet weerstaan met buikkrampen tot gevolg. Na weken alleen maar de zee te hebben gezien, ontdook aan de kim een grote berg. Het was Java! Veel jongens dachten dat de berg vlakbij zee stond maar naarmate ze dichterbij kwamen, bleek de berg verder landinwaarts te zijn. Piet heeft later die berg nog beklommen. Aanvankelijk zou de reis naar Batavia gaan, de kwartiermakers hadden daar alles al ingericht, maar halverwege de reis kwam het bericht dat ze naar Soerabaja moesten.

Op 28 juni 1947 kwam de Kota Inten in Soerabaja aan. Daar werden de jongens door vrachtauto’s opgehaald die ze naar de haven brachten want dat was nog al een afstand. Piet weet nog dat de stad één grote ravage was door de bombardementen in de oorlog. De Engelsen hadden daar flink tegen de Japanners gestreden. Piets compagnie nam zijn intrek in het rooms-katholieke jongensweeshuis Don Bosco. Dat was een mooi onderkomen waar Piet een korte tropenopleiding had. Daar leerden ze straatgevechten te houden in de gebombardeerde wijken en zuinig te zijn met hun water. Zo mocht je niet een slok uit een veldfles nemen maar moest je de kurk er af halen en daar aan sabbelen. Later liep Piet langs de weg en hoorde hij opeens iemand roepen:”Hé, Piet fan Jansje, bistou dat?” In de verte zag hij de Amelanders Paulus Brouwer en Piet Kanger lopen. 

Het schip Kota Inten waarop Piet Postma naar Indië voer

Het schip Kota Inten waarmee Piet naar Oost-Indië voer

Na een week vetrokken ze naar de demarcatielijn bij Tjermee om de taak van 1-12-R1 over te nemen. Piet zijn compagnie bestond uit verse troepen die daar in een grote weverij verbleven. Er was een post vlakbij een spoorlijn waar Piet en de jongens in een hutje verbleven. Ze kregen eten en drinken uit Tjermee. In een groot blik zat koude thee voor de nacht. Op een nacht hoorden ze een lawaai bij het blik wegkomen. Ze dachten dat het een rat was die rondom het blik zwierf. Bovenop het blik lag een krant tegen het ongedierte. Toen ze niets meer hoorden, gingen ze verder slapen. Ondertussen dronken ze gewoon thee uit het blik. De volgende dag zag iemand wat in het blik liggen: dit was een dode rat die `s nacht door de krant was gezakt.

Bij Tjermee vond ook de eerste politionele actie plaats waarbij Piet zijn compagnie dagen lang onder vuur werden genomen en er veel slachtoffers vielen. Uiteindelijk hield hun compagnie stand. 

kogelriem van Piet Postma in Nederlands-Indië

Dit is een kogelriem van Piet Postma die van een Japanner was geweest. Hier zat munitie in. In elk buideltje gingen 20 kogels en er waren 5 buideltjes dus had hij 100 kogels. 

Het leven in Nederlands-Indië was zwaar. De dagen duurden lang en waren eentonig. Piet moest vooral patrouille lopen waarbij hij 40 tot 50 kilometer overdag en `s nachts aflegde. Daarbij was Piet steeds op zijn hoede want de vijand voerde een guerrilla dus kwam de aanval altijd onverwachts. Piet herinnert zich ook de vele insecten:”Je werd door de vliegen opgegeten. Als je `s nachts naar de wc moest, deed je je behoefte zo snel mogelijk omdat je in een paar seconden tijd je letterlijk werd lek geprikt.” Veel jongens hadden dan ook malaria of door het vele zweten een tekort aan zout waardoor ze helemaal buiten zinnen raakten. Daarvoor kregen de meeste jongens zouttabletten. Piet kon hier echter niet tegen. “Ze hadden beter een zoute haring kunnen geven.  Die kregen de matrozen wel. Zij stookten die voordat ze werden opgegeten.”:vertelt Piet. `s Avonds sliepen de jongens onder klamboes tegen de vliegen. Er waren ook schorpioenen. Piet had een keer last van zijn pols en ging daarmee naar de dokter. De dokter dacht dat hij een gebroken pols had waarop Piet zei dat dat niet door het slapen kon komen. De dokter trok aan Piet zijn pols waardoor Piet buiten westen raakte. Toen hij bijkwam, werd hij op een brancard naar het ziekenhuis in Soebanak gebracht. Daar bleef een bewaker bij zijn bed staan. Als Piets toestand zou verergeren, moest hij naar het groothospitaal in Soerabaja worden gebracht. Gelukkig knapte Piet weer op. Achteraf bleek het huisje waarin ze zaten vol met schorpioenen te zitten. Piet had zijn schoenen wel gecontroleerd op die beesten maar waarschijnlijk was er eentje bij zijn klamboe naar boven geklommen en had hem gestoken. Een schorpioen is wel giftig maar niet dodelijk. Verder waren er regelmatig jongens met oorontsteking door het zwemmen in een smerige rivier. Dat vieze water kwam in de oren en kon een ontsteking veroorzaken. Ook Piet heeft flinke oorontsteking gehad. Daarvoor moest hij naar het hospitaal waar hij door een Groningse arts geholpen werd. Zijn hele gezicht zat in het verband. Piet kreeg verdovende middelen tegen de oorontsteking. De dokter vond ook dat hij ondervoed was. Dit had Piet niet in de gaten. Na een week kwamen zijn dienstkameraden hem bezoeken.

Kaart met de route die Piet Postma in Nederlands-Indië heeft afgelegd

Op deze kaart van Oost-Java is de rode lijn de route die Piet Postma in zijn periode in Indië heeft afgelegd. 

Daarna gingen ze naar de kustplaats Grissee om dat in te nemen. Van daaruit werden veel schepen door de vijand beschoten. Piet vond Grissee een mooi plaatsje en was blij dat hij daar de zee zag. Hij hoopte dat ze daar mochten blijven maar na twee dagen werden ze ingescheept en vertrokken ze vanuit Soerabaja. Ze zaten met mariniers op grote landingsvaartuigen. In november 1947 maakten ze een landing op het eiland Madoera en brachten dat onder hun controle. De mariniers waren beter uitgerust met Amerikaanse wapens dan Piets bataljon. Op het eiland vertrokken de mariniers de ene kant op en Piets bataljon ging de andere kant op. Bij de mariniers zat ook Piet Kanger die bij deze operatie gewond raakte. Daarna gingen ze weer terug naar Java en begon Piets tijd bij de Veiligheidspolitie (VP). In Nederland raakte de onafhankelijkheidsoorlog met Indonesië onder de politiek correcte term ‘politionele acties’ bekend. Dus was Piet een agent maar dit was gewoon bedrog want ze traden meer als soldaten op. Toch droegen alle soldaten zoals Piet een band op hun schouder met de letters ‘VP’ er op. 

Schouderband VP dat voor veiligheid politie staat die in Nederlands-Indië werd gedragen

Piet had eens in de tijd het recht op vijf dagen verlof. Dit was vaak in het weekend waarbij hij naar Oase in Tetres vertrok. Dit was een vakantieoord waar vroeger de rijke Indiërs uit Soerabaja verbleven. Gedurende de onafhankelijkheidsoorlog konden Nederlandse soldaten hier naartoe tijdens hun verlof. Er was daar een zwembad en wat vakantiewoningen. Vaak was Piet een dag onderweg om in Tetres aan te komen. Piet kwam in Tetres ook de Amelander Sietse Smit tegen met wie hij heel wat te bespreken had. Ook heeft Piet er eens een berg-ezel gehuurd. Die ezels waren zo klein dat Piet met zijn voeten bijna op de grond kwam. Met zo’n ezel heeft Piet een berg langs flauwe hellingen en smalle bergpassen beklommen. Dit vond hij geen fijne ervaring. Verder kregen de soldaten ter ontspanning wel eens een film of toneelvoorstelling te zien. Dit was belangrijk om het moreel hoog te houden. Natuurlijk werd ook vaak de valse belofte gemaakt dat ze spoedig naar huis mochten wat later niet zo bleek te zijn.

De tweede actie waar Piet aan deelnam, vond `s nacht plaats in het zuiden van Malang bij Kepandjen door de bergen richting Wlingi. Piets compagnie passeerde de spoorbrug stormde wijs. Ze gingen huppelend over de dwarsliggers met 20 meter beneden hen de rivier Kali en bommen van 250 tot 500 kilo. Op de eerste kerstdag was Piet in de stad Kediri waar één van de jongens in een huis een orgel vond en ‘stille nacht’ en ‘de herdertjes lagen bij nachte’ begon te spelen. Het orgel zweeg later maar het schieten ging gewoon door.

In Indië had Piet ook een meisje die voor hem zorgde, een baboe, haar naam was Soeriatti. Zij waste en streek voor hem en was een luisterend oor als Piet verdrietig was. Met haar communiceerde Piet in het Maleisisch. Als hij in een kamp een kindje hoorde huilen, dacht hij aan zijn neefje Piet Mark. Piet schreef met hem. Piet Mark vroeg aan Piet of hij een aap voor hem wilde meenemen. Piet beloofde dat voor hem te doen.

Via briefwisselingen hield Piet contact met het thuisfront. Hij kon niet alles in de brieven beschrijven want ze begrepen toch niet alles en hij wilde ze niet ongerust maken. De omstandigheden in Indië waren slecht. Een soldaat sliep maximaal vier uur. De uitrusting en het voedsel waren slecht. Van het weinige soldij dat soldaten kregen, moesten ze zelf zaken aanschaffen, zoals schoensmeer, tandpasta en een deel van de sigaretten. Verder kregen ze aardappels met schepvet en brood met maden of met zwarte torren erin. Dat leek heel veel op krentenbrood. Ook was er soep waar vaak maden in zaten. Daar raakten ze op den duur aan gewend. Als de soldaten in actie waren, werd er eten vanuit de lucht gedropt. Vanzelfsprekend waren de weinige voedselpakketjes van het thuisfront daar een fijne aanvulling op. Die waren echter vaak lang onderweg waardoor soms etenswaren waren bedorven zoals chocolade. 

Briefje kerken Ameland aan de Amelander Indiëgangers

Hollum (Am.), 16 Juni 1949.

Beste vrienden!

Het is al een tijdje geleden, dat jullie een pakje hebben ontvangen van het Amelander comité. Natuurlijk, een brief is een mooi ding. Je bent dan met je gedachten even weer in `t vaderland en kunt er weer tegen. Maar… een soldatenhart verlang ook wel eens wát anders dan alleen maar brieven, dunkt ons.

We willen graag, dat je dit pakketje ziet als een groet van de Doopsgezinde, Gereformeerde en Hervormde gemeenten.

In deze dingen is het bewijs, dat de Amelanders jullie niet vergeten. Je kunt je longen weer vol zingen en je tong strelen met wat pepermunt.

We hopen, dat alles goed in je bezit komt!

Eveneens, dat het je in gunstige lichamelijke en geestelijke omstandigheden bereikt.

En tenslotte: dat het de laatste keer is! En mocht je dit jaar nog niet thuiskomen, dan komt er nog eens wat van Ameland!

Makker houd goede moed. Wees een goed soldaat, dat kan, als je een goed Christen bent. En… een goed Amelander houdt zich altijd kranig, is ’t niet?

 

Hartelijk gegroet van allen hier:

Sj. Ridder-Ridder, T. de Boer-de Boer, Annie Bakker, L. Nobel-Smedes, Jannie Nagtegaal en Renske Bakker.

Na de soevereiniteitsoverdracht van Nederland aan de nieuwe republiek Indonesië op 27 december 1949 moest Piet met zijn compagnie in Oase de Tetres verblijven. Daar werden ze door Indonesische soldaten bewaakt. Later volgde het bericht dat ze hun spullen moesten pakken en vertrokken ze in vrachtwagens naar Soerabaja. Daar lag het grote schip Johan van Oldenbarnevelt op ze te wachten voor de reis naar Batavia. Vandaar gingen ze naar een KNIL-kazerne waar ze een tijdje verbleven totdat ze naar het vliegveld Kemajoran werden overgebracht. Daar zaten ze in grote bamboe barakken te wachten. Toen kregen ze het bericht dat ze naar de haven moesten gaan waar het schip Kota Inten klaar lag om Piet en de andere kameraden weer naar Nederland te brengen.

Na drie jaar van oorlog kwam Piet in april 1950 in Rotterdam aan. Aan boord was ook Sietse Smit. Toen ze van boord af liepen, werden ze opgeroepen om te komen. Er stond een taxi voor ze klaar die hen naar Holwerd zou brengen. Na een lange omweg kwamen ze in de avond in Holwerd aan. Daar had men ook niet op de komst van de Amelanders gerekend. De boot voer niet meer dus moesten ze ergens overnachten. Ze gingen naar de bekende heer Dijkstra in Holwerd waar de huishoudster de deur open deed. Er was nog een bed voor ze vrij. Het was daar zo koud dat Sietse en Piet meteen onder het wol zijn gekropen. Van de lange reis waren ze erg moe geworden.  

Piet had een probleem, want hij had immers zijn neefje Piet Mark een aap beloofd. Eenmaal terug op Ameland verzon hij het verhaal dat de aap was verdronken. Hij had de aap bij het Suezkanaal aan het anker vastgemaakt en bij het lossen van de anker was de aap verdronken. Natuurlijk was Piet Mark kwaad op de persoon die het anker had gelost. Overigens herkende Piet zijn neef bij thuiskomst niet. Hij zag zijn jongere broertje Klaas Drieuwes voor Piet Mark aan. Die laatste was in de jaren een stuk langer geworden.  

De certificaat voor orde en vrede van Indiëganger Piet Postmahet ereteken voor orde en vrede van Indiëganger Piet Postma

De certificaat en het ereteken voor orde en vrede die Piet Postma later voor zijn diensttijd in Nederlands-Indië kreeg

Weer naar huis

De terugkeer naar Nederland voelde aan als een spreekwoordelijke van een koude kermis thuiskomen. In Nederland werden de Indiëgangers niet ontvangen, ja je kreeg een sinaasappel als geschenk maar verder moesten alle dienstplichten zichzelf zien te redden. Veel mensen zagen ze voor kwajongens aan. Op Ameland speelde dit sentiment minder en werden de Indiëgangers met blijdschap ontvangen. Piet had ruim drie jaar in Indië gezeten en was in die jaren veranderd. Dit merkte zijn moeder ook op. Piet was de eerste weken toen hij thuis was erg alert en schrok van elk geluid dat hij hoorde. Hij kon moeilijk slapen doordat hij aan het ritme van Indië gewend was geraakt.

Sommige Indiëgangers zijn een jaar in Indië geweest aangezien hun diensttijd in Nederland ook werd meegerekend. Piet keerde pas na drie jaar weer terug in Nederland.

In Indië probeerde de regering de jongens over te halen om te emigreren naar Canada, Amerika, Nieuw-Zeeland of Australië aangezien er in het naoorlogse Nederland bijna geen werk was. Een aantal jongens grepen die kans aan maar moesten in hun nieuwe thuisland hard werken om een bestaan op te bouwen. Piet koos voor Nederland en werkte weer een periode bij de zuivelfabriek op Ameland namelijk van 1 mei tot 20 september 1950. Ondertussen was Piet gedemilitariseerd en kreeg hij een oproep dat hij zich bij het arbeidsbureau moest melden. Hij kwam daar en de medewerker achter de balie vroeg geërgerd wat Piet kwam doen. Piet vertelde hem dat hem dat nogal duidelijk leek, het is immers een arbeidsbureau, en vertelde dat hij een oproep had gekregen. De medewerker vroeg aan hem wat hij wilde doen. Vervolgens zei Piet dat hij bij het loodswezen wilde werken. Maar de medewerker had daar nooit van gehoord. Piet wist dat hij hier niet zou slagen en is toen vertrokken.

Uiteindelijk begon hij op 21 september 1950 bij het loodswezen in Den Helder waar hij samen met de Amelanders Harmen Visser, Klaas Bruin en Jacob de Jong werkte. Ze gingen aan boord van een lichtschip werken. Dit was niet gewild werk, want veel mannen die net waren aangenomen, vertrokken al na een paar weken. Toen de Amelanders zich meldden, was de commissaris van de Koninklijke Marine Reserve (KMR) dan ook kritisch. De Terschellinger Starrenburg overtuigde hem echter dat Amelanders geen weglopers zijn. En dat bleek: Piet werkte ruim 4,5 jaar op dit lichtschip. In die tijd voer hij iedere zes weken op zee en was hij twee weken thuis. Ondertussen had Piet op Ameland verkering met Siepie Smit gekregen met wie hij in 1955 trouwde. Het jonge stel verhuisde naar Den Helder en kreeg daar hun tweede kind. Piet leerde met steun van zijn vrouw door en klom op tot gezagvoerder van het betonnings- en instructievaartuig “Zaandam”. Na Den Helder woonde het gezin Postma in Delfzijl en in Enkhuizen. Na zijn pensionering gingen Piet en Siepie weer op Ameland wonen. 

Inschepingskaart Piet Postma

Verzwegen oorlog

Piet kan zich opwinden over de eenzijdige berichtgeving in de media over de onafhankelijkheidsoorlog met Indonesië. De laatste jaren ligt de nadruk vooral op de rol die Nederland gespeeld heeft maar Piet vindt dat de Indonesiërs ook niet weggepoetst mogen worden. “Het was een complete guerrillaoorlog. Je kon niet onderscheiden wie je vriend of vijand was. En dan wordt je beschoten en schiet je terug. Dat lijkt mij logisch.” Hij vervolgt:”We hadden daar nooit heen gemoeten. De regering wilde haar koloniale tijdperk weer terug terwijl de Indische bevolking tegen was. En omdat het van meet af aan een verloren zaak was, was het zinloos. Daarvoor hebben onnodig veel mensen het leven gelaten. Toen de soevereiniteit was overgedragen en wij naar huis mochten, was er weinig waardering voor ons. Er was geen nazorg voor de militairen, zoals dat nu wel gebeurt. Dat na al die jaren deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis wordt onderzocht, is een goede zaak. Dat had wel eerder gemogen.”

Jaren later werden regelmatig veteranenbijeenkomsten in Den Haag georganiseerd. Daar voelde Piet weinig voor. Wel ging hij de afgelopen jaren naar de reünies voor Amelander Indiëgangers. Ook belde hij regelmatig met zijn strijdmakkers en stuurde ze met kerst een kaartje. Eveneens werd hij lid van bladen voor veteranen, zoals de Sobat. 

De laatste reünie van Amelanders die in Indië hebben gediend, werd in 2012 gehouden.

De laatste reünie van Amelanders die in Indië hebben gediend, werd in 2012 gehouden.

Piet Postma is de tweede van links. (Foto Henk Pijnappel)

Piet denkt regelmatig aan hetgeen Nederland gedurende de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië heeft aangericht. Met het ouder worden, wordt hij daar steeds vaker aan herinnert. Hij wijdt dit vooral aan het eenzijdig handelen door de Nederlandse politiek. Hij kan moeilijk bevatten wat hij in die periode allemaal heeft meegemaakt. Als Piet één ding van Indië heeft geleerd dan is het dat een oorlog geen winnaars kent maar alleen verliezers. 

Dit artikel is afkomstig uit een eerdere uitgave van magazine De Amelander en is met toestemming van de redactie geplaatst. © De Amelander

Nieuwsbrief Amelander historie

Het beste van Amelander historie in je mailbox? Meld je aan voor de maandelijkse nieuwsbrief
 
 
 

Ontdek alles over Stichting De Ouwe Pôlle

NIEUW: Teken nu in op het boek 'Tegelkunst op Ameland' van Barbara Hofker-Esser

In de zomer van 2024 is er werk van Barbara Hofker - Esser in het Cultuur en Historischmuseum Sorgdrager op Ameland te zien.Intekenactie Tegelkunst op Ameland - Barbara Hofker Bij deze overzichtstentoonstelling van ruim 60 kunstwerken wordt dit boekje uitgegeven. 
Het is een naslagwerk met veel foto’s van prachtige Amelander tegelkunst, allemaal naar eigen ontwerp van Barbara Hofker. Joke Mosterman schreef de verhalen achter de tegels en plaatste Amelander tegeltableaus in een historische context.
 
Het boekje is nu al te bestellen voor een intekenprijs van 12,50 euro. In de museumwinkels is dit prachtige naslagwerk vanaf 28 maart verkrijgbaar voor 15,00 euro. 
 
64 + 4 pagina’s
Soft en glossy omslag
21 x 21 cm
 

<<< Doe mee aan de intekenactie: klik hier om in te tekenen! >>>

Word vriend van Stichting De Ouwe Pôlle en mis niets meer van de Amelander cultuur!

Word vriend van Stichting 'De Ouwe Pôlle Ameland'. Daarmee steunt u het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed op Ameland.

  • Ontvang drie keer per jaar onze magazine Pôllepraat vol verhalen over de Amelander cultuur en geschiedenis
  • Steun onze musea op Ameland: museum Sorgdrager, museum Swartwoude, het bunkermuseum en de cultuurkerk in Nes
  • Met uw bijdrage organiseren wij ieder winter een programma bestaande uit lezingen waaraan u kunt deelnemen
  • Onze stichting heeft een ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling)

<<< Meld je aan als vriend van de Ouwe Pôlle >>>