Een barre winterreis naar Ameland

Op de dag af honderd jaar geleden pakte Jacob van der Laag (1881-1974) z’n spulletjes bijeen in de kazerne te Arnhem. De Amelander maakte zich op om de Kerstdagen op het eiland door te brengen. Nu was een reis in die dagen al een hele onderneming, maar de tocht die Van der Laag zou maken werd gedenkwaardig. Pas op 3 januari zou Van der Laag Hollum weten te bereiken. Het had nog langer geduurd, als Wierumer vissers niet een handje hadden geholpen. Zo baanden tien Amelanders zich een weg over het Winterse wad, langs de dam van Teding, soms zeilend, lopend en uiteindelijk wadend door ijskoud water. Pas op drie januari 1900 zou Van der Laag Hollum bereiken. Drie etmalen na de jaarwisseling kon hij thuis van het kerstverlof genieten. Zijn barre winterwadreis werd legendarisch. Zo'n vijftig jaar na dato tekende Van der Laag z'n relaas op. Ga samen met hem honderd jaar terug in de tijd en beleef een unieke reis.

Jacob van der Laag (1881-1974)

Toen ik enkele maanden geleden naar het eiland Ameland reisde en aan boord zat van een modern passagíersmotorschip, dacht ik aan de reizen, die ik maakte naar mijn geboortegrond eind vorige- begin dezer eeuw. In die dagen werd de verbinding van het eiland met de vaste wal via Holwerd onderhouden door het postschip, een oude tjalk.

Het uur van vertrek van Nes naar Holwerd was in verband met eb en vloed elke dag anders, terwijl het uur van aankomst te Holwerd afhankelijk was van weer en wind. Bij mistig of bladstil weer geschiedde de overtocht per roeiboot. Dan kon de passagier mee aan de riemen gaan, en viel het uur van aankomst niet te benaderen.

Vond de overtocht plaats bij stormachtig weer dan gebeurde het dikwijls dat de pier te Holwerd onder water stond, wat ten gevolge had dat de passagiers kletsnat te Holwerd aankwamen. De afstand van de pier naar het dorp Holwerd is drie kwartier gaans.

Doorgaande reizigers gingen dan per diligence van het veerhuis, of per speciaal besteld rijtuig naar Leeuwarden (30 km). Dat was toen de Noord-Ooster Locaal-spoorweg van Leeuwarden via Stiens naar Dokkum nog niet bestond. Deze spoorlijn is sedert enkele jaren weer opgeheven. Thans onderhouden moderne autobussen de dienst van station Leeuwarden naar de aanlegplaats der boten aan de pier te Holwerd, naar Ameland. De dienstregeling van deze verbinding, alsmede het vertrek der boten naar Ameland is te vinden in de officiële spoorgids. Deze boten varen om de twee uur; met de weekenden en in het vakantieseizoen vaker.

Ook reisde men vroeger wel van Holwerd naar Dokkum, te voet dan wel per rijtuig en vandaar per tram maar Veenwouden om daar de reis per spoor voort te zetten.

Bovenstaand aan boord overdenkend, over het reizen van toen van en naar het eiland, meende ik goed te doen mijn jongere collega's een reis te verhalen die ik maakte in de winter van 1899 op 1900.

Voorop stel ik echter dat er geen woord Latijns bij is.

Bedoelde reis ving aan de 23ste december 1899. Ik diende toen als korporaal bij het 8ste Regiment lnfanterie, was bij de opleiding voor onderofficier en ging met twee collega's, wiens ouders te Blija woonden, die dag met Kerstvakantie.

Wij stapten des middags 2.32 uur te Arnhem in de trein; het weer was mistig, er hing een dikke, natte lucht, van winter was geen sprake. Te Gorssel zagen we dat het begon te sneeuwen en te Zwolle, waar we moesten overstappen naar Leeuwarden, lag reeds een witte wade.

Ons werd door het spoorwegpersoneel verteld, dat het in het Noorden des lands dik winter was en de treinen uit die richtingen met grote vertragingen binnenkwamen.

Onze reis was gepland om des avonds, met de laatste diligence van 20.00 uur, van Leeuwarden naar Holwerd te vertrekken. Mijn vrienden zouden te Blija uitstappen.

In die tijd reden nog die ouderwetse passagiers-wagons, waarin men over de lage schotten der coupees, van voor naar achter de passagiers kon zien. Van een wc in de trein was geen sprake.

In de trein Zwolle-Leeuwarden hadden ook dorpsgenoten van mij plaats genomen; het waren zeelieden, die evenals ik de feestdagen thuis hoopten door te brengen. We kenden elkaar goed en vertelden over en weer de reisroute. Zij reisden via Leeuwarden naar Veenwouden, van daar per tram naar Dokkum en dan te voet of per rijtuig naar Holwerd.

Met het oog op de ingevallen winter trachten ze mij over te halen mijn route te veranderen en met hen mede te gaan. Doch ik zeide dat ik met mijn beide kameraden de reis was begonnen en het standpunt huldigde, samen uit, samen thuis.

Doch wanneer zij eerder te Holwerd in het Hotel 'De Gouden Klok' waren dan ik, zij tegen de hotelier meesten zeggen, dat ik Hotel De Gouden Klok in Holwerdop komst was. Natuurlijk was de trein te Leeuwarden veel te laat aan en toen wij aan de afritplaats van de postkoets op de Nieuwestad kwamen, moesten we vernemen, dat het rijtuig vanwege sneeuw en ijs niet zou vertrekken. Daar stonden we dus en besloten te voet de reis voort te zetten. We kochten een hartversterking en begonnen de mars van dertig kilometer om circa 22.00 uur. Het sneeuwde niet meer, het was een halve maan; de sneeuwlaag was een decimeter hoog en de weg was lang.

Af en toe moesten we in een wegwijzer klimmen om te zien of we de goede koers hadden. Te Blija nam ik afscheid van mijn kameraden. Ik had toen nog ongeveer een uur te lopen. Het was ongeveer half vijf in de morgen toen Ik bij Hotel 'De Gouden Klok' aanbelde. Toen de deur nog dicht was riep de hoteliers: 'Ik kom er aan, Ik weet wel wie je bent.'

Ik lag in een minimum van tijd onder de wol en kwam tegen het middaguur naar beneden. De  zeelieden, die over Veenwouden waren' gereisd, waren om een uur gearriveerd.

Het bleek toen, dat we met ons tienen als gasten in het hotel waren, allen eilanders die gedacht hadden voor de Kerstdagen bij hun families te zullen zijn, doch het pakte anders uit.

Het postschip kon niet varen, omdat er met de Oostenwind te weinig water was en het Wad vol sneeuw en ijs zat en de winter nog te jong was om de tocht te voet over het Wad te wagen.

 

Zulk een tocht is altijd riskant, zelfs bij strenge winters, want men weet niet wat zich afspeelt onder het ijs, door de stromingen van eb en vloed. Dagelijks gingen we naar de zeedijk, verscheidene malen en tuurden over de ijs- en sneeuwvlakten, doch zuster Anna zag niets komen. Met spel, onder gekeuvel en verhalen over meegemaakte belevenissen verstreken de Kerstdagen en stond Oudjaarsdag voor de deur. Het winterweer veranderde niet, en de stemming werd stilaan minder.

Oudjaarsavond aan de zeedijk staande, hoorden wij de donderbussen knallen, zagen het eiland liggen, maar konden het nog steeds niet bereiken. Intussen telden mijn veertien verlofdagen aardig af. Nieuwjaarsdag besloten wij de volgende dag langs de zeedijk naar de vissersplaats Wierum te lopen, vanwaar wij hoopten per visserschuit de Oostpunt van het eiland te bereiken.

Na de middagmaaltijd, het was intussen 2 januari 1900, aan het kersverse begin van deze eeuw, vingen we de tocht tegen Tjeerd Visser uit Wierum14.00 uur aan en arriveerden te Wierum toen de avond viel. Wij gingen een café aan de zeedijk binnen, stelden ons aan de herbergier voor en vertelden het doel van onze komst.

De kastelein bleek het hoofd van de vissersvloot te zijn -Tjerk Jans Visser- was zijn naam. Deze man zeide direkt: als het half kan, zijn jullie morgen op 't eiland.

Hij was indachtig de stranding van de schepen van zijn dorp, op 1 december 1893, de liefderijke verzorging, die hem en zijn lotgenoten na het noodlot door de eilanders was betoond en was direct tot wederdienst bereid. Daartoe trad hij onmiddellijk in overleg met de bemanning van zijn schip, waarna hij ons mededeelde, dat wij de volgende morgen om 7 uur zouden vertrekken, naar de rede,

om daar een open praam uit het ijs te hakken en onder zeil te brengen. Het spreekt, dat de goede geest direct in onze club voer; op de goede reis werd een toast gebracht en ons werd een heerlijke vismaaltijd voorgezet.

De volgende morgen -3 januari- waren wij vroegtijdig present en kreeg ieder een paar laarzen van de vissers mee; de tocht was begonnen. We moesten eerst de praam uit het ijs hakken en kappen, wat vlugger gezegd dan gedaan was. Daarna moesten wij het vaartuig naar open water brengen. Dit ging schuivend en slepend over het ijs, doch eindelijk was het zover en waren we onder zeil. Het zal ongeveer 10 uur geweest zijn toen we allen binnenboord waren, doch niettegenstaande we allen gelaarsd waren, waren we tot de buik toe nat, omdat onze laarzen te kort van schacht waren. We hadden een flinke oorlam meegenomen en men vond dat het sein voor `bezaanschoot aan' moest worden gegeven op de afloop van een goede reis.

Foto rechts: Tjeerd Visser uit Wierum was een van de vissers die meeging in de sloep naar Ameland.

Het was helder winterweer, er woei een bries uit het Oosten en de schipper was vol goede moed. Hij zei:'als er niets bijzonders gebeurd zijn jullie in de loop van de middag op Ameland.’

Het spreekt, dat we, met onze natte plunje aan, steeds in beweging bleven; het was een open vaartuig, dus liepen we maar op en neer. We voeren naar het Westen, naar de oude kapotte dam, die het eiland eerlang met de vaste wal verbond, waarin door de stromingen en stormvloeden verscheidene gaten waren geslagen. Door deze gaten vonden bij normaal open weer de vaarten van veer- en beurtschepen plaats. Af en toe dienden we ijsvelden kapotslaan met schippersbomen en bijlen, doch als dit niet lukte, moesten we er uit, vooral bij grote ijsvelden om de praam met man en macht op het ijs te krijgen en dan slepend en schuivend in ijsvrij water te krijgen, want we moesten die verbindingsdam bereiken, wat ons eindelijk gelukte.

Als geschreven bleven we in beweging in onze stijf bevroren kleding en kregen we af en toe iets toegestoken in een glaasje Tjerk Visser uit Wierum, baas van de vissersvlootzonder voet, dat was een goed medicijn en de stemming was prima. Nadat we de dam bereikt hadden koersten we langs de dam noordelijk. De vloed zette door, zodat het drijvende ijs door de stroming naar het Westen dreef, dus tegen de dam op zou stuwen. Eindelijk kwamen we aan een gat in de dam; hier voeren wij door en kwamen dus aan de Westzij de van de dam, die wij na de doorvaart weer volgden. Nu zagen we ook hier het drijvende ijs zich in Westelijke richting verschuiven.

Het was alsof er een wonder gebeurde, want opeens was er zover we konden zien, ter breedte van 50 m een open vaarwater voor ons uit en we zagen duidelijk de dorpen Buren en Nes liggen. Nadat we nog enkele doorvaartgaten gepasseerd waren, zeide de schipper ons, dat hij met zijn schip, voordat de eb intrad, weer aan de andere kant van de dam moest zijn om de terugweg aan te vangen, want zij wilden in de loop van de avond hun woonplaats Wierum weer hebben bereikt.

Foto rechts: Tjerk Visser was hoofd van de Werumer vissersvloot. Hij was meteen bereid de Amelanders over te zetten. In het winterseizoen als er niet werd gevist, was Visser kroegbaas. Hij zwaaide de scepter in café De Kâlkman dat nog steeds bestaat.

We zeilden nog een poos door, trokken de laarzen uit en ons eigen schoeisel aan, doch daar onze sokken nat waren, staken we de blote voeten in de schoenen. We dronken op de gezondheid van allen nog een oorlam en toen de schipper meende dat we het laatste gat in de dam voorbij waren, volgde het debarkeren, nadat we de bemanning van het schip onze grote en hartelijke dank hadden betuigd.

Daar stonden we dan eindelijk op de dam en besloten deze zover mogelijk te volgen, want links en rechts, dus aan beide kanten van de dam was het ijs los en gebrokkeld, dus kleine schotsen. Nu moet U zich niet voorstellen, dat de bovenkant van de dam een mooi geplaveide baan was; o neen, de keien lagen schots en scheef, zodat het lopen zeer moeilijk was, af en toe vielen we.

We hadden in ons gezelschap een zeeman, die jaren op de Amerikaanse zeilschepen gevaren en in die jaren nooit thuis was geweest. Hij had zich van het begin afgestoken in een stel rubber broeklaarzen met draagbanden over de schouders.

Zulke stukken van de zeemans-uitrusting waren hier te lande toen nog onbekend. Deze man liep aan het hoofd van de ganzenmars; dus liepen we achter elkaar.

We zagen in de verte iemand op ons aankomen, rechts van ons. Had de schipper gezegd, dat we het laatste gat in de dam voorbij waren, dit bleek niet het geval te zijn, want de man in de rubber broek, die vooraan liep zeide, dat hij voor een doorbraak in de dam stond. Wij groepeerden ons om hem heen en hij ging te water, doch toen hij tot z`n middel in het water stond en met zijn been peilde, voelde hij dat het nog veel dieper was en wij er niet door konden. Heel in de verte zagen we het schip reeds ten Oosten van de dam zijn reis naar huis ondernemen en uit het Oosten naderde ons een man, die wij eerder hadden opgemerkt. Toen hij een dertig meter van ons op het ijs stond riep hij wie hij was. Het was de oude veldwachter van Nes.

Men had van het eiland een zeil op het wad gezien en dus was hij op verkenning uitgegaan. Hij zeide ons, dat we voor een diep gat in de dam stonden, waar we niet door konden lopen, doch we moesten van de dam gaan in zijn richting. Wel was de grond week, doch wanneer we eenmaal bij hem op het ijs stonden, dan was het betrouwbaar. We draaiden niet en gingen te water, bij een graad of 5 vorst, het was net of de benen werden afgeknepen.

Zo stonden we voor de ijsvlakte en moesten zien hoe we er ons opwerkten. We moesten trachten om een knie ver genoeg op het ijs te zien krijgen, want was dit niet ver genoeg, dan brokkelde het zoutwaterijs af, wat niet leuk was, want dan liep men de kans in het water te tuimelen.

De een hielp de ander en we kwamen allen bij de veldwachter. Een der oudsten van ons gezelschap, een man van ca. 50 jaar, had steeds op schoenklompen gelopen, doch toen hij op het ijs stond, was een van zijn klompen in de modder blijven steken. Hij ging op de kant staan, tilde het been met klomp op, schudde er mee en zeide: daar ga jij op, je kameraad te zoeken en liep op blote voeten over sneeuw en ijs. Na een wandeling van drie kwartier waren we In het café 'De halve Maan' van het dorp Buren, waar we ons trakteerden op warme koffie. Hier kreeg hij, die blootsvoets was gekomen, sokken en klompen, en nadat we aardig bijgespijkerd waren, liepen we naar Nes, doch toen was het 18.00 uur.

We moesten allen naar Hollum, bijna twee uur gaans verder, doch het zeevolk had nu al de tijd en bleef die nacht te Nes om de volgende dag naar huis te gaan, ze wilden dat ik ook bleef, doch toen ik zeide dat mijn verloftijd 6 januari verstreek en het nu 3 januari was, konden zij zich indenken, dat ik nog doorging naar huis, naar Hollum. Ik behoefde het laatste gedeelte van mijn reis echter niet alleen af te leggen. Er was een man, die bij de dokter van het eiland die te Nes resideerde, medicijnen had gehaald, en die ook te voet naar Hollum moest.

Het was een fikse wandeling, we hadden de wind in de rug, liepen rechtuit, niet langs gewone paden, maar over sneeuw en ijs. Het ging hard, en om half negen des avonds was ik bij moeder thuis. Men dacht thuis dat ik in Holwerd zat, dus mijn thuiskomst was onverwachts.

Vlug het natte en stijf bevroren soldatenuniform uit, lekker wassen, een stukje eten, en toen wilde ik er nog even op uit. Maar dat was tegen het zere been aan; moeder had wat anders met mij voor; onder de wol! Zo ging het ook: na het eten zorgde moeder voor warme melk met een scheut cognac erin en ik lag goed en wel onder de dekens of ik sliep als een roos. De volgende morgen was ik zo fris als een hoen en heb nergens last van gehad of kwade gevolgen van de barre reis ondervonden.

Intussen bleef het wínter; ik kon mijn garnizoensplaats bij het aflopen van mijn verlof niet bereiken. Ik zond een telegram naar mijn compagnies-commandant. Dat ik wegens de winter met zijn sneeuw en ijs niet kon reizen, doch zodra het postschip weder voer, ik mij zou melden.

Het bleef winteren en in plaats van 7 januari, kwam ik 27 januari terug van verlof. Wanneer we de reisverbindingen van en naar het eiland van toen vergelijken met die van heden, wat een verschil! Maar dit is het geval met het reizen in het algemeen. De eilanders behoeven althans niet meer in Holwerd te blijven steken in de wintertijd. Wanneer men even verbinding zoekt met het militaire vliegveld te Leeuwarden, is men zeer vlug op het eiland.

Uit de Nieuwe Dockumer Courant van 23 december 1999

VRIENDEN WORDEN

Word vriend van Amelander Historie! U ontvangt iedere maand onze historiekrant en krijgt een gratis e-book cadeau! 
 
 
 

Ontdek alles over Stichting De Ouwe Pôlle

Word vriend van Stichting De Ouwe Pôlle en mis niets meer van de Amelander cultuur!

Word vriend van Stichting 'De Ouwe Pôlle Ameland'. Daarmee steunt u het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed op Ameland.

  • Ontvang drie keer per jaar onze magazine Pôllepraat vol verhalen over de Amelander cultuur en geschiedenis
  • Steun onze musea op Ameland: museum Sorgdrager, museum Swartwoude, het bunkermuseum en de cultuurkerk in Nes
  • Met uw bijdrage organiseren wij ieder winter een programma bestaande uit lezingen waaraan u kunt deelnemen
  • Onze stichting heeft een ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling)

<<< Meld je aan als vriend van de Ouwe Pôlle >>>