De Friese handelsvaart in de 17e & 18e eeuw
Op woensdag 23 januari 2013 gaf Jelle Jan Koopmans, historicus aan de Rijksuniversiteit van Groningen, een lezing over de Friese handelsvaart in het Hannemahuis te Harlingen. De interesse was groot want zo’n 40 stoelen waren bezet. Na wat technische mankementen zoals het installeren van de microfoon, kon de heer Koopmans om 20.05 met zijn lezing van start gaan. In zijn inleiding vertelde hij in het kort dat hij een gedetailleerd promotieonderzoek naar Makkum deed en dan in het bijzonder naar de scheepvaart. Het is een micro-onderzoek als onderdeel van een groter macro-onderzoek naar Friese schippers. Een veel geraadpleegde bron was het Sonttolregister. Bij de Sont hieven de Deense koningen in de periode van 1550 tot 1857 belasting op alle schepen die passeerden. In 1857 kwam daar een eind aan toen de Amerikaanse schepen de druk op de Deense autoriteiten opvoerden voor het afschaffen van deze vorm van tolheffing. Na het Kanaal was de Sont de belangrijkste waterweg van Europa. De heer Koopmans liet een grafiek zien waarop het totaal aantal Hollandse schippers dat door de Sont voer, stond afgebeeld. Tevens toonde een andere gekleurde lijn het aantal Friese schippers in de periode dat zij door de Sont voeren. Uit de grafiek viel af te leiden dat de Friese schippers na verloop van tijd verhoudingsgewijs vaker de Sont passeerden dan de Hollanders. Vooral halverwege de 17e tot het einde van de 18e eeuw zet zich deze trend voort. De Friezen werden op hun beurt weer door de Groningers voorbij gestreefd maar daar zou de heer Koopmans later in zijn lezing op terug komen.
Op een dia refereerde hij naar twee citaten van twee historici, te weten Merijn Kribbe en Jan de Vries, die beide een onderzoek naar de Friese economie hebben gedaan. Merijn Kribbe stelde dat Friesland zich vanaf 1600 ontwikkelde tot de periferie van Holland en dat grofweg rond 1600 de “Kleine Oost” (lees: Oostzee) in Harlingen begon. Jan de Vries schreef met enige ironie dat er in de periode van 1498 tot 1950 de Friese samenleving op landbouw gefundeerd was en dat er daarmee “principieel weinig verandering was”. De heer Koopmans was het met deze citaten niet eens en onderbouwd zijn mening met de volgende dia waarbij hij op de ontwikkeling van de Friese landbouw in gaat. Zo bedreef de kuststreek van Friesland een hooggespecialiseerde vorm van landbouw. Dankzij bedijking kon er meer land gecultiveerd worden. Daarnaast werkte men aan het verbeteren van bemesting en hoefde er geen land braak te liggen. Geleidelijk aan konden dezelfde hoeveelheid boeren meer produceren en daarmee meer monden voedden. Het zorgde voor een bevolkingsgroei waardoor er mensen voor andere beroepen beschikbaar waren en naar andere plaatsen gingen om werk te zoeken. Zoals in de scheepvaart in een bloeiende stad als Amsterdam waar de handel in de 17e eeuw floreerde. In de 17e eeuw was er nog een Zuiderzee en met een gunstige wind was men al snel vanuit Amsterdam in Friesland om handel te kunnen drijven. Zoals gezegd, bloeide Amsterdam als nooit tevoren en had het behoefte aan bouwmaterialen voor schepen en huizen. In Makkum werd kalksteen gemaakt van schelpen uit de Noordzee. De dorpen beneden Heerenveen zorgden voor turf die als brandstof voor het bakken van de schelpen in de kalk- en steenovens werden gebruikt. De kalk werd gebruikt voor stenen en dakpannen. Dit zorgde voor een levendige handel in een dorp als Makkum wat bleek uit een plaatje uit deze tijd waarop de haven te zien is.
De heer Koopmans liet een overzicht van Harlinger schippers zien die op de Sonttolregisters gebaseerd is. Het toont de vertrekhavens van Harlinger schippers. Zo staat Amsterdam boven aan gevolgd door respectievelijk Danzig, Koningsbergen en Riga. De producten die zij zoal meenamen waren hennep, tarwe, ballast, enz. Dat Harlingen als haven in opkomst was, bleek uit het feit dat de Friese admiraliteit aanvankelijk in Dokkum gehuisvest was maar na verloop van tijd naar Harlingen uitweek en in de Zuiderhaven kwam. Harlingen was in de 18e eeuw de belangrijkste haven van Friesland en Groningen geworden. Toch was Harlingen als stad voor de Sontvaart niet belangrijk. Enige gegevens tonen dat de stad niet vaak als aankomsthaven werd aangedaan. Veel van die schippers kwamen niet uit Harlingen maar juist uit dorpen als Oude Pekela, Makkum en Woudsend.
Daarna werd er aandacht aan de schippers besteed. Wie waren zij zoal en wat was er voor nodig? In de eerste plaats had een schipper startkapitaal nodig. Het aanschaffen van een schip kostte nog al wat er daarvoor was er natuurlijk geld nodig. Soms waren delen van het schip van verschillende eigenaren wat de kosten reduceerde en voor een zekere risicoverspreiding zorgde. Een eigenaar van een schip moest dus goed bemiddeld zijn maar er was ook veel kennis en leiderschap voor nodig. Niet elke schipper was in staat om maanden lang de bemanning te kunnen aansturen. Uit belastinggegevens van deze tijd blijken de schippers tot de bovenlaag van de middenklasse te horen. Als voorbeeld nam de heer Koopmans de familie Kingma uit Makkum. Een gedetailleerd onderzoek vereist het nodige bronnenmateriaal en de heer Koopmans koos voor deze familie omdat er een familiearchief bijgehouden was. Hylke Jans (zie foto) was opgeklommen van een succesvolle schipper tot een koopman met een bestuursfunctie. Als schipper maakte hij afspraken met een koopman over de prijs en de last. Er was sprake van een soort driehoekshandel. Zo voer hij naar Bordeaux waar hij wijn inkocht en vanuit daar voer hij naar St. Peterburg waar de wijn werd verkocht en daarvoor in plaats voor de koopman hout mee terug nam. Al met al had Hylke Jans na 18 jaar varen al een aardig kapitaal vergaard waardoor hij zijn voeten blijvend op het droge kon houden. Hij werd reder en kreeg van het hoofd der grietenij een plaats in het bestuur aangeboden. Hylke Jans besloot daarop de naam Kingma aan te nemen wat hij misschien van een adellijke familie afgeleid had.
Ten slotte sloot de heer Koopmans de lezing met een conclusie af. Friesland speelde een belangrijke rol in de Europese vaart van 1600 tot 1800 (vroegmoderne tijd). Na 1800 werd het door Groningen voorbij gestreefd. De Engelse oorlog en de Franse bezetting hadden het Friese kapitaal uitgeput terwijl er in Groningen nog voldoende aanwezig was. Zij wisten ook met succes nieuwe technieken toe te passen. Friesland beschikte in de genoemde periode over moderne landbouw waardoor er voldoende monden konden worden gevoed en mensen zich in andere beroepen konden specialiseren zoals de scheepvaart. De export bestond voornamelijk uit turf en bouwmateriaal. Vanuit deze export ontwikkelde zich de Sontvaart en namen de Friezen het van de Hollanders over. Veel Friese schippers waren gedurende een lange periode erg succesvol. De Engelse oorlog en de Franse periode van 1795 tot 1815 en de sterke afhankelijkheid van Amsterdam zorgden voor een einde van de eens zo florerende Friese handelsvaart.