Amelander zeelieden tijdens de Tweede Wereldoorlog
Zoals gebruikelijk weer een aantal verhalen over eilanders die de wereldzeeën bevoeren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is misschien niet altijd gemakkelijk te lezen omdat het ook gaat over familieverbanden. Maar het is ook belangrijk om deze verhalen op papier te zetten zodat ze voor de toekomst bewaard blijven.
Cornelis de Boer (1879–1968) Bootsman ss “Cottica” KNSM
Cornelis de Boer werd geboren op 17 november 1879 en was een zoon van Willem Klazen de Boer (1848 – 1917) en Pietje Pieters Ruijgh (1849–1922). Hij kwam uit een groot gezin van 14 kinderen. Cornelis was het zevende kind. Cornelis trouwde op 10 december 1903 met Antje Visser geboren op 7 december 1883 en een dochter van Gerrit Gerrits Visser, zeeman en Meinsina (Sien) Rademaker. Cornelis en Antje kregen drie kinderen. De oudste was Gerritje, geboren in 1904 en getrouwd met Klaas Gorter. Pieter in 1906 en getrouwd met Baukje Wagenaar en tenslotte Cornelis Willem in 1911 die trouwde met Sietske Neij. (nb. de drie kinderen werden allemaal “van Sien” genoemd, naar opoe)
Cornelis heeft tijdens de hele Tweede Wereldoorlog gevaren op het ss “Cottica” van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij. Het schip is genoemd naar een rivier in Suriname.
Gemaakt door bemanningsleden ter gelegenheid van zijn 50-jarig jubileum in 1941.
Hieronder volgen een deel van de belevenissen van Cornelis de Boer tijdens de oorlog. De schepen naar West-Indië volgden een route naar New York en het Caribisch gebied waar verschillende havens werden aangedaan. De reis begon in Amsterdam vervolgens langs de volgende plaatsen: Dover, Madeira, Paramaribo, Demerara, Trinidad, Carupano, Pampatar, Puerto Sucre (Cumaná), Guanta, La Guaira, Curaçao, Port au Prince, New York. De terugreis vanaf New York, via Port au Prince, La Guaira (except Cottica), Curaçao, Puerto Cabello, La Guaira, Guanta, Puerto Sucre, Pampatar, Carupano, Trinidad, Demerara, Paramaribo, Madeira, Plymouth, Le Havre naar Amsterdam. Behalve de “Cottica” waren ook de schepen “Van Rensselaer”, “Stuyvesant” en “Oranje-Nassau” op deze lijndienst ingezet.
De “Cottica” werd in 1927 gebouwd met bouwnummer 410 op de bouwwerf van N.V. Scheepswerf & Machinefabriek van P. Smit Jr. te Rotterdam. De tewaterlating was op 30 april 1927 en het schip werd opgeleverd op 15 september 1927. Dit passagiersschip bood in het begin accommodatie voor 88 passagiers, later voor 119, en telde 78 bemanningsleden. De “Cottica” voer van 1927 t/m 1958 voor de K.N.S.M. In 1934 werd de Cottica verbouwd, lounge en eetzaal werden vergroot. Deksalon van toeristenklasse werd kindercrèche. In 1958 werd dit schip uit de vaart gehaald en in november van dat jaar gesloopt bij Frans Rijsdijk in Hendrik Ido Ambacht.
Deze foto’s geven aan aardig beeld hoe de passagiers 1e klas vervoerd werden.
Exact is het niet na te gaan maar volgens de persoonskaart arriveert Cornelis de Boer op 29 september 1945 met de ss “Amstel” in IJmuiden en is hij op 1 oktober in Amsterdam. De ss “Amstel is van de nv “Houtvaart” (Vinke en Co) te Rotterdam. Op 2 oktober keert hij terug op Ameland. Hij heeft verlof tot 14 november 1945 en vertrekt op 15 november 1945 met de ss “Berkel”, ook van de rederij Houtvaart, vanuit Rotterdam. Nu gebeurde het wel vaker dat zeelieden naar huis terugkeerden met een schip van een andere maatschappij. Merkwaardig is wel dat de Boer ook weer vertrekt vanuit Rotterdam met een schip van deze rederij.
ss “Amstel”, gebouwd in 1925
Omdat de Boer de hele oorlog op de ss “Cottica” heeft gevaren zijn de meeste belevenissen opgedaan in het Caribisch gebied. Vandaar dat we ook aandacht schenken aan de situatie tijdens WO II in dit gebied en enkele speciale reizen die het schip en dus ook de Boer heeft gemaakt.
Tweede Wereldoorlog in West-Indië
Aruba en Curaçao hebben een speciale rol gespeeld tijdens de oorlog, waarvan maar weinigen op de hoogte zijn. Aruba en Curaçao hadden olieraffinaderijen die Engelse, Franse en Amerikaanse vliegtuigen bevoorraadden. Al in 1939 voorzagen de raffinaderijen op de twee eilanden in 43% van de oliebehoeften van de Engelsen en de Fransen, en voor 80% in die van de Britse Royal Air Force alleen (hoofdzakelijk hoog octaanbenzine). De Amerikaanse invasie in Noord-Afrika (1942-1943) draaide voor 100% en de strijd in de Pacific (1944-1945) voor 75% op de brandstof uit de Antillen.
“In de nacht van 15 op 16 februari 1942 (actie “Neuland”) vond de eerste aanval van Duitse onderzeeboten op het westelijk halfrond plaats. Hij was gericht op het olietransport tussen Venezuela en de Antillen en de olieopslag zelf. Er namen zes Duitse en twee Italiaanse onderzeeërs aan deel. In feite begon op dat moment de Tweede Wereldoorlog in dit deel van de wereld.
De aanvallen bleven echter doorgaan. Tussen mei en oktober 1942 werden dertien vrachtschepen van de KNSM getorpedeerd, met groter of kleiner verlies aan mensen en materiaal. Het zijn de ss “Astrea” (6 maart, door de Italiaanse onderzeeër “”E. Tazzoli”), “Amazone” (6 mei), “Fauna” (18 mei), “Hector” (24 mei), “Triton” (28 mei), “Poseidon” (28 mei), “Crijnssen” (11 juni), “Flora” (18 juni), “Telamon” (24 juli), “Draco” (5 augustus), “Strabo” (10 augustus), “Medea” (13 augustus) en “Achilles” (1 oktober).
Niet alleen de olieleverantie aan de geallieerden, maar ook de voedselvoorziening van Aruba en Curaçao komen in gevaar, evenals de werkgelegenheid. Aan het eind van 1942 had de Duitse U-boot-vloot in het westelijke en oostelijke Caribische gebied 280 tankers en andere schepen vernietigd, met een tonnage van 1.300.000. De noodzaak van een centrale aansturing van de geallieerde verdediging was overduidelijk. Dat het menens was werd ook aan de bevolking duidelijk gemaakt. Na de eerste aanval moesten alle jongens tussen 18 en 20 jaar in dienst om het eiland te verdedigen. Totaal kwamen ook 88 Antilliaanse zeelieden om het leven tijdens de oorlog. De Amerikaanse deelname aan de oorlog veranderde de situatie. De US-Amerikaanse aanwezigheid had een bevrijdende werking, economisch en cultureel.”
ss “Cottica” rond 1939 in New York. Nederland is nog neutraal op dat moment vandaar de vlag en de naam op de zijkant.
Er zijn tijdens de oorlog enkele bijzondere reizen gemaakt met de “Cottica” door Cornelis de Boer. Het is de moeite waard deze te vertellen.
5 januari 1943 Joodse vluchtelingen aan boord.
Op 5 januari 1943 worden 55 Joodse vluchtelingen vanuit Jamaica opgehaald met de ss “Cottica”. Ze worden opgehaald uit Jamaica waar ze vanuit Portugal terecht zijn gekomen. Vermoedelijk zijn het vooral Nederlandse vluchtelingen die in Portugal zijn aangekomen en vandaar naar Jamaica zijn gebracht. Op aandrang van het Joodse Hulp comité en de regering in Londen laat gouverneur Wouters in november 1941 nog 86 vluchtelingen toe. In 1942 verklaart Suriname zich bereid Nederlands-joodse vluchtelingen toe te laten. Ongeveer tweehonderd Nederlandse joden komen via Portugal en Jamaica in Suriname terecht. Ze krijgen een eigen wijk aan de rand van Paramaribo. Bijna alle naar Suriname gevluchte joden keren na de oorlog terug naar Nederland of vestigen zich in Amerika of Israël.
4 juli 1944 Mariniers gaan met de ss “Cottica” naar Engeland.
In het derde deel van het standaardwerk 'De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog' staat bij het jaar 1944 een interessant bericht. "4 juli vertrok een transport van 3 officieren, 4 onderofficieren en 11 man van Curaçao naar New York (per ss Cottica) met verschillende eindbestemming (o.m. 10 West-Indische mariniers voor U.K.)."(noot 1).
Tien mariniers uit Suriname en de Antillen gaan dus op 4 juli 1944 van Curaçao op weg naar Engeland. Wie zijn ze? En hoe ging hun reis?
Het eerste deel van de reis wordt gemaakt aan boord van het stoomschip “Cottica” (1927), een schip van de Koninklijke Nederlandse Stoombootmaatschappij (KNSM), genoemd naar de Surinaamse Cottica-rivier.
“Konvooi”
Zoals gebruikelijk in deze omstandigheden vaart de ss “Cottica” in konvooi. Duitse onderzeeërs zijn zelfs in dit stadium van de oorlog nog actief. De kapitein sluit zich aan bij een konvooi van 12 voornamelijk US-schepen die op 2 juli van Trinidad, via Aruba naar Guantánamo op Cuba vertrekken en dus in de buurt van Curaçao komen. Ook twee Amerikaanse vrachtschepen sluiten zich vanuit Curaçao aan. Vanaf Aruba voegt de US-tanker Gulf Hawk zich bij de groep. Van Guantánamo Bay vaart de “Cottica” op 7 juli in een nog multinationaler konvooi van 12 koopvaarders naar New York.
“New York”
De Amerikaanse Immigratie- en Naturalisatie Dienst (INS) checkt de militairen via uitgebreide formulieren op 14 juli uit. Dat levert veel informatie op. De INS telt in de tweede klasse een 'fireman' van de Koninklijke Nederlandse Marine (RNN), tien leden van het Nederlandse korps Mariniers (Neth. Marines) en één 'gunner', kanonnier, van de KNSM. Negen mariniers zijn Surinaams, een Antilliaaans en een Indisch. De negen worden gerekend tot het 'Afrikaanse', de 'fireman' tot het 'Oostindische volk of ras'. Uit het formulier wordt onder meer ook duidelijk dat de mariniers zowel de Nederlandse als de Engelse taal machtig zijn.
ss “Cottica”, Muzieksalon 1e klasse.
Piet Wijnberg 1883 - 1940 Bootsman/lampenist ss “Van Rensselaer”
Vervolgens het verhaal van Piet Wijnberg. Piet werd geboren op 21 april 1883 te Hollum. Hij was een zoon van Harmen Meinderts Wijnberg , winkelier (1854 – 1927) en Janke Jacobs Barf (1845 – 1920). Piet trouwde met Grietje de Jong. Het echtpaar kreeg drie kinderen:
- Getje Wijnberg. Zij werd geboren op 2 september 1916 en zou in 1945 trouwen met Freerk Neij.
- Piet Wijnberg werd geboren in 1925 en trouwde in 1947 met Fennechien (Fenny) Oosterveld
- Job Wijnberg werd geboren in 1928 en trouwde in 1952 met Antje (Annie) Tromp
Piet Wijnberg ging zoals veel eilander jongens en mannen al vroeg naar zee. Hij voer in ieder geval ook bij de KNSM en was bij het begin van de Tweede Wereldoorlog bootsman/lampenist op het ss “Van Rensselaer “ van de KNSM. Ook dit schip voer op de lijn Amsterdam – New York – West-Indië.
Toen op 10 mei 1940 de Duisters ons land binnenvielen leidde dit tot grote verwarring en veel kapiteins ontvingen de opdracht om te trachten met hun schepen te ontkomen uit Nederlandse havens. Hieronder een deel van het verhaal over de situatie in IJmuiden op 12 en 13 mei 1940.
“Op de avond van 12 mei rond 21:30 uur stoomden de drie Britse torpedobootjagers HMS Codrington, HMS Hyperion en HMS Windsor de haven van IJmuiden binnen en namen Prinses Juliana, Prins Bernhard, hun beide kinderen Prinses Beatrix en Prinses Irene en hun gevolg aan boord. Het koninklijke gezelschap was vanuit paleis Noordeinde in Den Haag naar IJmuiden gebracht in een pantserwagen van de Nederlandsche Bank. Op 13 mei arriveerden de drie Britse torpedobootjagers veilig in Harwich waar het Nederlandse gezelschap aan land werd gebracht. Kort na het vertrek van de Britse oorlogsschepen arriveerden ongeveer 90 Franse en 350 Engelse vluchtelingen in IJmuiden die werden ingescheept aan boord van het Britse stoomschip Dotterel, dat in de namiddag voor dit doel overgekomen was uit Rotterdam. In de vroege ochtend van 13 mei vertrok het schip nadat kort daarvoor het stoomschip Boekelo van Stoomvaart Maatschappij Noordzee (SMN) was uitgevaren. Dit schip werd gevolgd door het passagiersschip Van Rensselaer en het vrachtschip Perseus, beide van de KNSM. De Van Rensselaer liep bij het varen door de Buitenhaven op een magnetische mijn. Het schip liep vervolgens met haar voorsteven op de Noorderpier en zwenkte dusdanig dat gedurende enige tijd de gehele havenuitgang geblokkeerd dreigde te worden. Uiteindelijk kwam het onfortuinlijke schip vrij van de Noorderpier en liep het aan de noordzijde van de zuiderpier aan de grond. Er kwamen vier mensen om het leven. De kapitein kreeg een hartstilstand en overleed op de brug. Drie personen werden als vermist opgegeven, 2 bemanningsleden en een passagier. Om 18:00 uur liep de mijnenveger Hr. Ms. M2 ter hoogte van de Velserbrug op een magnetische mijn. Het schip zonk onmiddellijk en zeven van de vijftien bemanningsleden kwamen om het leven. Diezelfde dag vertrokken het Griekse stoomschip Thetis, het ss Bussum van de Stoomvaart Maatschappij Oostzee (SMO), de kustvaarders Iris, Argo, Volharding en Prudentia en tenslotte het passagiersschip ss Johan de Witt van de SMN veilig naar zee.”
Piet Wijnberg was één van de omgekomen bemanningsleden op het ss “Van Rensselaer”. Hij is 57 jaar geworden en wordt vermoedelijk na 28 mei begraven. Piet is begraven op de begraafplaats “de Wester” in IJmuiden. In een akte van de burgerlijke stand op Ameland wordt op 3 juni 1940 vermeld dat bericht is ontvangen van de gemeente Velsen dat Piet Wijnberg op 28 mei 1940 “overleden is bevonden”. Het zou kunnen betekenen dat Piet over boord is geslagen en pas later is gevonden. Ook de bediende Joshua Koets, 38 jaar oud, en de Britse passagier F. Popham kwamen om het leven.
Als er 144 geredden zijn dan zouden er 6 personen zijn omgekomen. Er worden verschillende aantallen genoemd op enkele websites. Het schip was vertrokken voor de gebruikelijke reis van Amsterdam naar West-Indië (Suriname) maar op 13 mei 1940 eindigde de reis dus vroegtijdig in de buitenhaven van IJmuiden doordat het schip op een Duitse magnetische mijn gelopen. Het zwaar beschadigde schip werd op een buitenpier gezet maar na een Duitse luchtaanval volledig wrak geslagen. Pas in 1963 werden de resten van het schip opgeruimd toen de havenmonding werd uitgebreid.
ss “Van Rensselaer” gebouwd 1920 te Amsterdam in 1939 werd het schip gemoderniseerd bij de Amsterdamsche Droogdok Mij.
Henri Andre de Boer (1907-1977) matroos Stoomvaartmij. Nederland
Henri Andre de Boer werd geboren op 26 juni 1907 in Rotterdam. Hij was een zoon van Gerrit Lammert de Boer en Betje Manje, beiden waren afkomstig van Ameland.
ms “Salawati”
Henri Andre de Boer heeft een groot deel van WO II gevaren op het ms “Salawati”. De foto toont het ss “Salawati”, gebouwd in 1920 bij scheepswerf Litgows Ltd. te Glasgow in Schotland. Het schip werd gebouwd voor rekening van rederij Stoomvaart Mij. Nederland. Tijdens de tweede wereldoorlog voer het schip in dienst van de Brittish Ministry of War Transport (BMWT). In 1946 keerde het schip terug bij de SMN.
Het schip werd genoemd naar het eiland Salawati in Nederlandsch Indië, westelijk van de Vogelkop, Nieuw-Guinea. In 1931 werd het verbouwd als motorschip. Deze motor kwam uit het ms “Pieter Corneliszoon Hooft”. Proefvaart als motorschip op 9 Mei 1931. Het schip werd ingezet op de Pacific-Java-Bengalen-Lijn.
In 1940, na de inval van de Duitsers in Nederland werd het ingezet op de Java-New York-Lijn en legde in WO II ca. 240.000 zeemijlen af. Op 18 December 1942 onder commando van Kapitein S.A. Jonker kwam het schip op 46o 0’NB en 51o 30’OL in zwaar onweer terecht. Hierbij kwam 1e stuurman J.L.van Rheenen helaas om het leven.
Eind 1945 werd de “Salawati” ingezet voor het vervoer van Britse militairen en een aantal jonge ex-geïnterneerde Nederlanders van uit Tandjung Priok naar Bombay, die van daar verder werden vervoerd met het ss “Sibajak” van de Rotterdamsche LLoyd naar Southampton.
In 1940, na de inval van de Duitsers in Nederland werd het ingezet op de Java-New York-Lijn en legde in WO II ca. 240.000 zeemijlen af. Op 18 December 1942 onder commando van Kapitein
S.A. Jonker kwam het schip op 46o 0’NB en 51o 30’OL in zwaar onweer terecht. Hierbij kwam 1e stuurman J.L.van Rheenen helaas om het leven. Het schip verloor enige sloepen en raakte zodanig beschadigd dat het enige tijd uit de vaart werd genomen. Op 24 januari 1943 wordt gemeld dat de schade hersteld is.
ss “Salawati”
Op deze foto zien we het ss “Salawati” , in oorlogskleuren, liggende te Brindisi met schade welke is veroorzaakt door een drijvende mijn op 21 oktober 1943 om 23.20 op ca 20 mijlen van Bari (Italië). De schade wordt provisorisch hersteld maar het defintive herstel vindt plaats in een scheepsdok in New York zodat het schip op 24 november 1943 weer kan varen. Blijkens zijn persoonskaart heeft Henri Andre tot 5 mei 1944 op de ss “Salawati” gevaren en vervolgens een aantal maanden op de ms “Madoera”. Eind 1945 werd de “Salawati” ingezet voor het vervoer van Britse militairen en een aantal jonge ex-geïnterneerde Nederlanders van uit Tandjung Priok naar Bombay, die van daar verder werden vervoerd met het ss “Sibajak” van de Rotterdamsche LLoyd naar Southampton.
ms “Madoera”
De ms “Madoera” had toen Andre Henri aan boord kwam al het nodige meegemaakt. Het schip voer op 23 februari 1943 om 23.02 uur in konvooi ON 166 en werd in de voorpiek en ruim I getroffen door een torpedo van de U-boot 563 Een groot deel van de bemanning onder wie kapitein J.Lasche, verliet het zinkende schip in de reddingsboten. Bij daglicht dreef de ms “Madoera” echter nog steeds, en kapitein Lasche ging met 10 bemanningsleden terug aan boord, waar zij nog 7 andere bemanningsleden aantroffen. Het gelukte om beide motoren aan de gang te krijgen, waarna het zwaar beschadigde schip enkel dagen later in St.John’s op Newfoundland binnen kon worden gebracht. Van de opvarenden die niet meer terug aan boord konden komen , kwamen er 49 om, bijna allemaal Laskaren. Acht bemanningsleden werden waarschijnlijk opgepikt door een Duits schip en brachten de rest van de oorlog door in een Duits gevangenenkamp. Drie laskaren arriveerden na 20 dagen met een motorreddingsboot in Boston.
Na provisorisch herstel in St.John’s werd op 18 Juli 1943 vertrokken naar New York waar men op 6 Augustus aan kwam. Daar werd het schip volledig bij Bethlehem Steel Company (Staten Island) gerepareerd. Midden October werd de konvooidienst hervat.
Op 16 April 1944 brak er in de zuidelijke Stille Oceaan brand uit aan boord. Het Britse schip Port Sydney bleef stand-by. Na dat de brand was geblust is men op eigen kracht naar Balbao gevaren waar het schip op 29 April 1944 aankwam. In totaal legde het MS Madoera in oorlogsdienst meer dan 230.000 zeemijlen af..
In de periode van 5 mei 1944 tot 1 november 1944 heeft Henri Andre op dit schip gevaren
ms “Oranje”
Daarna voer hij vanaf 1 november tot 30 juli 1945 op het ms “Oranje”.
Geschreven door Jan de Vries