Het Amelands als Fries-Nederlands mengdialect

Wie goed luistert, zal waarnemen dat het dialect van Ameland kenmerken van zowel het Nederlands als het Fries heeft. De aandelen van die talen in het Amelands is er niet een van toevalligheid. Er zit een systeem in bij wat als Nederlandse en wat als Friese invloed kan gelden, en juist dat systeem zegt iets over het mogelijke ontstaan van het dialect van het eiland.

 

Door Siebren Dyk

Inhoud:

 

Friesland

 

In de Middeleeuwen was het taallandschap in Friesland nog overzichtelijk. Vanaf de Noordzeekust tot aan het riviertje de Tjonger werd er Oudfries gesproken - in de beide zuidoostelijke gemeenten, de zogenaamde Stellingwerven, wordt nog altijd een Saksisch gebezigd. Het Oudfries vinden we in die tijd overigens in een veel uitgestrekter gebied, ook aan de overzijde van de Zuiderzee en naar het oosten toe tot voorbij de rivier de Wezer, alsmede aan de westkust van het tegenwoordige Schleswig-Holstein. Het  Friese taalgebied in Duitsland is in de loop der eeuwen echter verschrompeld tot enkele restgebieden.

 

Friese taalstreek in Europa

Friese taalgebied in de middeleeuwen

 

Het Fries in het kerngebied, dat wat nu de provincie Friesland is, kon zich tot evenwel tot op de dag van vandaag handhaven. Het veranderde echter wel: tussen het hedendaagse Fries en dat van de Middeleeuwen zit een groot verschil. Het Fries heeft net als andere talen weer dialecten, die een continuüm vormen en onderling goed verstaanbaar zijn. Daar zijn echter uitzonderingen op. Op enkele geïsoleerde plaatsen ging de taalontwikkeling zijn eigen gang. Daar ontstonden Friese minitaaltjes die een groot aantal eigen kenmerken hebben en die ook voor de andere Friezen slecht verstaanbaar zijn. Ze zijn te vinden in Hindeloopen, op Schiermonnikoog, en aan de west- en oostkant van Terschelling.

 

Na de Middeleeuwen zien we op verschillende plaatsen in Friesland nog een andere ontwikkeling. Er ontstaan dialecten die op het eerste gehoor Nederlands aandoen. Maar aan de andere kant, zulke dialecten vinden we alleen maar in de provincie Friesland, en dat is ook niet helemaal toevallig. Nadere bestudering wijst uit dat ze wel degelijk een Friese component bevatten. Zulke Fries-Nederlandse mengdialecten vinden we in:

1.      de steden Leeuwarden, Dokkum, Franeker, Harlingen, Sneek, Bolsward en Staveren.

2.      twee grotere plaatsen zonder stadsrechten: Kollum en Heerenveen.

3.      Het Bildt in het noordwesten, het laatste grote inpolderingsgebied van de voormalige Middelzee.

4.      het middengedeelte van het eiland Terschelling.

5.      het eiland Ameland.

6.      mogelijk ook een aantal dorpen aan de zuidzijde van de voormalige Lauwerszee.

 

Dialectlandschap Friesland

Dialectlandschap Friesland

 

Het ontstaan van de mengdialecten

 

Hoe konden die mengdialecten ontstaan? Uiteindelijk zijn ze het gevolg van taalcontact, in die zin dat taalgebruikers hun oorspronkelijke taal inruilen voor een andere. In dit geval gaat het dus om Friezen die hun taal opgaven voor het Nederlands. Het leren van de nieuwe taal ging echter niet van een leien dakje, het lukte maar ten dele. Indertijd waren er natuurlijk geen taalcursussen, en wat misschien ook meespeelde was dat de sprekers van het Nederlands binnen de betreffende gemeenschap een minderheid vormden, zodat het aanbod aan taal dat als voorbeeld kon dienen, beperkt bleef.

 

Waar het leren van een vreemde taal in deze constellatie op neerkwam, was dat vooral het opvallende in de vreemde taal overgenomen werd. En dat opvallende waren in de eerste plaats de woorden. Eigenschappen waar taalgebruikers zich niet of veel minder van bewust zijn, zoals subtiliteiten in de uitspraak of de grammatica, werden niet opgepikt. Op zich is zoiets van alle tijden. Heel veel Nederlanders spreken een redelijk mondje Duits, en weten heus wel dat bijvoorbeeld 'breed' in het Duits breit is, en 'tafel' is Tisch. Maar is Tisch mannelijk of vrouwelijk? Welk lidwoord hoort er bij? En welk lidwoord bij welke naamval? En welke uitgang krijgt breit als we dat voor Tisch zetten? Na een bepaald lidwoord? Of een onbepaald? Een heleboel Nederlanders zullen niet slagen voor deze test, en dan te bedenken dat ze het op school indertijd wel keurig geleerd en geoefend hebben.

 

Het is dus uiteindelijk helemaal niet verwonderlijk dat het resultaat van het indertijd spontane leerpoces was, dat de nieuwe taal bij wijze van spreken maar voor de helft beheerst werd. Het kwam er kort gezegd op neer dat de woordenschat Nederlands werd, maar dat de grammatica Fries bleef.

 

Toen de eerste generatie die deze overstap gemaakt had zelf weer kinderen kreeg, werd deze nieuwe taal in zijn min of meer halfslachtige vorm als moedertaal doorgegeven aan een volgende generatie, enzovoort, enzovoort. En zo werd er een nieuwe taal geboren. In de steden werd die Stadsfries genoemd, op Het Bildt werd zij als Bildts betiteld, en op Ameland kregen we zo het Amelands.

 

Grammatica

 

Laat ons de Friese invloed in de grammatica eens nader in ogenschouw nemen. Grammatica wordt traditioneel gescheiden in drie niveaus. De kleinste eenheid zijn de klanken. Van klanken vormen we woorden, en van woorden kunnen we dan weer zinnen maken. Van ieder van deze niveaus worden hieronder voorbeelden gegeven. Het zijn er steeds maar enkele, want het aantal gevallen van Friese invloed in de grammatica is in werkelijkheid vele malen groter.

 

Klanken:

·         De g aan het begin van een woord is niet een wrijfklank zoals in het Nederlands, maar een plofklank. Amelands goëd 'goed' lijkt wat betreft dus op Fries goed (en Duits gut en Engels good).

·         Het Amelands kent aan het woordbegin wel wrijfklanken, maar die zijn net als in het Fries altijd stemloos. Dat betekent dat er geen woorden zijn die met een v of een z beginnen. Vrij is in het Amelands frij, en zee is see.

·         De combinatie sch- is in het Amelands sk-, net als in het Fries. Een Amelander gaat naar skoal 'school' (Fries: skoalle).

·         Lange klinkers worden in het Amelands en het Fries voor een dentale medeklinker, zoals d, t, s of l, als een tweeklank uitgesproken (in het Nederlands vinden we dit verschijnsel alleen voor de r). De draai in de klinker zien we in Amelander woorden als groat 'groot', goëd 'goed' of doël 'doel', maar ook een Engels leenwoord als goal 'goal' heeft zich aan deze manier van uitspreken aangepast.

·         Net als in het Fries valt een t weg voor de combinatie ‑st. De overtreffende trap van groat 'groot' wordt dus uitgesproken als groast. En van het werkwoord sitte 'zitten' is de uitspraak in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (dou) siste, en niet voluit sitste.

·         Met het Fries heeft het Amelands het verschijnsel van de nasalering gemeen. Daarbij wordt een n niet uitgesproken, al blijft er wel iets van aanwezig doordat bij het uitspreken van de voorafgaande klinker de lucht door de neus gaat. Nasalering treffen we aan voor de meeste medeklinkers (maar niet voor plofklanken en de h), bijvoorbeeld in inlope 'inlopen' en insiën 'inzien'. Voor een s wordt de genasaleerde klinker dan ook nog vaak weer gerekt, bijvoorbeeld in Amelands kâns 'kans', Fries kâns.

 

 

Woorden:

·         Bij voltooid deelwoorden ontbreekt het voorvoegsel ge-. Het Amelander werkwoord lope mag dan in de uitspraak weliswaar veel meer op het Nederlandse lopen lijken dan het Friese rinne, structureel gezien staat zijn deelwoord (is/het) lopen toch niet zo heel ver van het Friese deel woord rûn af.

·         Het Fries heeft in de tweede persoon enkelvoud de uitgang ‑st of ‑ste, waar als persoonlijk voornaamwoord do bij hoort, dus bijvoorbeeld in do rinst(e) 'jij loopt', vergelijk ook Duits du gehst. Het Amelands heeft deze vormen overgenomen: dou loopste.

·         Een bijzonder sprekend geval is het voorkomen van twee vormen van de infinitief. Het Nederlands kent als uitgang voor het hele werkwoord alleen het achtervoegsel ‑en, als in lopen. Het Fries beschikt hier over twee suffixen, ‑e en ‑en, bijvoorbeeld in rinne en rinnen, en die vinden we in het Amelands als lope en lopen terug. Ook de behoorlijk ingewikkelde distributie van die vormen komt met het Fries overeen. De vorm lope komt voor na modale hulpwerkwoorden als in hij moet/kin/mâch/wil/sil lope 'hij moet/kan/mag/wil/zal lopen', en tevens na het hulpwerkwoord van causaliteit late 'laten' als in hij laat him lope 'hij laat hem lopen'. Het achtervoegsel -en vinden we in naamwoordelijke constructies als syn lopen 'zijn lopen' of ut lopen fan de kiewiet 'het lopen van de kievit' en in werkwoordelijke constructies na te, bijvoorbeeld in hij begint te lopen. Ook na werkwoorden van zintuigelijke waarneming is er altijd -en, als in ik siën/hoar him lopen 'ik zie/hoor hem lopen'.

·         Een voorbeeld uit de woordvorming is het bindingselement ‑e- in samenstellingen, daar waar het Nederlands ‑en- heeft. Het Nederlandse boevenbende is in het Amelands, net als in het Fries, daarom boevebinde. Vergelijk ook Amelander samenstellingen als bokkepoat 'bokkenpoot' en bijekörf 'bijenkorf'.

 

Zinnen:

·         In bijzinnen komt de persoonsvorm altijd achteraan. Kun je in het Nederlands nog kiezen tussen ... dat ik gelopen heb en ... dat ik heb gelopen, in het Amelands is het steeds ... dat ik lopen hê, parallel aan Fries ... dat ik rûn haw.

·         Zijn er drie werkwoorden, dan wordt de volgorde in het Amelands net omgekeerd aan die in het Nederlands. Nederlands ... dat ik hem heb zien lopen is in het Amelands ... dat ik him lopen siën hê. In het Fries is het ... dat ik him rinnen sjoen haw.

·         In dergelijke constructies zien we in het Nederlands overigens steeds een infinitief waar je eigenlijk een voltooid deelwoord zou verwachten. In het Nederlands is het ... dat ik hem heb horen lopen. Niemand zegt ... dat ik hem heb gehoord lopen, hoewel je dat eigenlijk wel zou verwachten omdat een hulpwerkwoord als heb nu eenmaal een voltooid deelwoord vereist . Dat voltooid deelwoord vinden we wel in het Amelands: ... dat ik him lopen hoard. Ook het Fries heeft hier een voltooid deelwoord: ... dat ik him rinnen heard haw.

·         Een heel andere constructie is de zogenaamde absentief, die aangeeft dat iemand iets doet op een andere plaats dan waar het gesprek plaats heeft. In het Nederlands kun je bijvoorbeeld zeggen hij is vissen als iemand weggegaan is om ergens anders een hengeltje uit te werpen. In het Amelands moet er dan het partikel te bij: hij is te fissen. Dat is in het Fries ook zo: hy is te fiskjen

 

Woordenschat

 

Hierboven werd in grote lijnen het beeld geschetst dat de grammatica van het Amelands in essentie Fries is, en de woordenschat Nederlands. Toch behoeft dat laatste nog wel enige nuancering. Wat uit het Nederlands werd overgenomen, behoorde typisch tot de algemene en neutrale woordenschat. Om een voorbeeld te geven: het begrip 'klein' wordt in het Fries weergegeven door het woord lyts. Dat woord vinden we in het Amelands niet terug, het is daar klein (of kleän of klèèn, afhankelijk van het dorp waar je bent).

 

Friese woorden die moeilijk te vertalen waren, bleven wel vaak in gebruik. Een voorbeeld is Amelands (en Fries) suterech, dat een lichte diskwalificatie aangeeft en waar bovendien voor sprekers een moeilijk te beschrijven gevoel om heen zweeft. Iemands kleren kunnen bijvoorbeeld suterech zijn, of iemand kan suterech zijn als hij of zij er niet heel erg gezond uitziet. Ook minder prettig weer is suterech. Het Fries heeft - om een ander voorbeeld te noemen - een speciaal woord voor het concept 'achter elkaar naar beneden vallen van kleine voorwerpen of droge stoffen', wat bijvoorbeeld van toepassing kan zijn op vallende hagelslag. Een Fries gebruikt hiervoor het werkwoord rûgelje, en dat vinden we in het Amelands terug als rugele.

 

Woorden uit de vertrouwde sfeer van het huis of het erf bleven ook vaak onvertaald, waarschijnlijk ook omdat de sprekers van het Nederlands die als model dienden niet tot het dagelijks leven doordrongen. Dat leidt soms tot verrassende vondsten. Een zo'n geval treffen we al meteen op de eerste bladzijde van het Amelander woordenboek aan. Het is het woord aar voor 'woerd', de mannelijke eend. In het Fries is dat een jerk of jerke. Dat Friese woord heeft in de loop van de tijd nogal wat veranderingen ondergaan, en op grond van wat we weten van de historische klankleer mogen we veronderstellen dat het woord vroeger een lange klinker aa moet hebben gehad. Het woord is met die klank niet in het Oudfries overgeleverd, maar in het Amelander woord aar duikt de lange aa nog wel op. De conclusie moet wel zijn dat de Amelanders hem uit het Oudfries overgenomen hebben, en dat hij in het Amelands als een soort taalfossiel bewaard is gebleven, immuun voor de klankveranderingen die daarna binnen het Fries plaatsvonden.

 

Om een indruk te geven wat als Friese woordenschat behouden is gebleven, nemen we hier uit het woordenboek een aantal woorden over die beginnen met de typische Friese medeklinkercombinatie tj- (die in het latere Fries omgevormd werd tot tsj-):

·         tjaffele 'druk praten'; Fries tsjaffelje

·         tjalm of tjelm 'strik van paardenhaar om vogels mee te vangen'; Fries tsjelm

·         tjântere of tjîntere 'zeuren, zaniken'; Fries tsjanterje

·         tjeel 'wiel'; Fries tsjil

·         tjerk of tjirk 'tureluur'; Fries tsjirk

·         tjoëd 'kwaad, slecht, verkeerd'; Fries tsjoed

·         tjoe'ne 'toveren'; Fries tsjoene

·         tjottere 'snateren, druk praten'; Fries tsjotterje

Sterker nog, het Amelands heeft tj-woorden die in het Fries onbekend zijn :

·         tjitte 'zeuren, dreinen (van kinderen)'

·         tjong of tjonk 'rommel, troep'

·         tjurke '(langdurig) trekken (bijv. bij het melken van koeien)'

·         tjoema (bijwoord) 'vergeefs; gratis'

Het zou heel goed kunnen dat we hier met in het Fries verdwenen woorden te maken hebben, ook al geldt dat zeker niet voor tjoema, want dat komt uit het Maleis.

 

Mijn indruk is - en voor woorden beginnend met tj- is dat wel zeker - dat het Amelands meer Friese woorden bevat dan de Stadsfriese dialecten. Daar is misschien ook wel een verklaring voor. Het Fries was en is nog steeds heel sterk een boerentaal, en ook het Amelands is geworteld in een plattelandssamenleving. Die vraagt nu eenmaal om andere woorden dan waar een stedelijke omgeving behoefte aan heeft.

 

Idioom

 

Wat geldt voor woorden, geldt ook voor vaste combinaties van woorden. Ook idiomatisch staat het Amelands dicht bij het Fries. Als we bijvoorbeeld het lemma bek raadplegen in het Groat Amelander Woa'deboek, dan lijken de uitdrukkingen un bek as un skear(mes) hêwwe 'een grote mond hebben' en de bek in beide hannen hêwwe 'brutaal zijn' geen Nederlands, terwijl ze in het Fries heel gewoon zijn. Dat geldt mogelijk ook voor ut ind in 'e bek hêwwe 'uitgeput zijn', ook al staat een Nederlandse pendant wel in Van Dale, en komt de uitdrukking zeker ook in het Westfries voor.

 

Wat voor enkelvoudige woorden opgemerkt werd, dat geldt ook voor idioom: dat er ook hier veel Fries in het Amelands zit, is op niet veel meer gebaseerd dan een eerste indruk. Dat er in iemands tweede taal allerlei uitdrukkingen uit de brontaal doordringen zou overigens niets nieuws moeten zijn; iemand als Louis van Gaal ("der Tod oder die Gladiolen"; "that's another cook") is er ook buiten de voetbalwereld bekend door geworden. 

 

Reden voor overstap

 

Hierboven is geschetst dat het aannemelijk is dat de Fries-Nederlandse mengdialecten ontstaan zijn doordat Friezen geprobeerd hebben Nederlands te leren, maar zonder dat ze die taal volledig onder de knie kregen. Maar waarom zouden die Friezen dat eigenlijk gewild hebben? Het ontstaan van de meeste mengdialecten wordt over het algemeen gedateerd in de zestiende eeuw of kort daarna. Zeker is dat na de Middeleeuwen de wereld meer open kwam te liggen, waar in het geval van Friesland nog eens bij kwam dat aan zijn relatieve onafhankelijkheid een eind was gekomen. Dat bracht een immigratie van Nederlandstaligen met zich mee.

 

Op zich hoeft een volledige overgang naar de taal van de nieuwkomers voor de communicatie niet noodzakelijk te zijn; die Friezen hadden ook gewoon tweetalig kunnen worden. Er lijkt dus iets anders meegespeeld te hebben, en dat was dat de import een maatschappelijke bovenlaag vormde. En daar wilde men natuurlijk graag bij horen. Zoiets is van alle tijden. Het voetbal werd in Nederland eerst gespeeld door een maatschappijke elite, maar dat duurde niet zo lang. Tennis was daarna de sport die voorbehouden was aan de bovenlaag, maar ook dat bleef niet zo. Steeds zie je een beweging van laag naar hoog, en dat heeft alles te maken met het verkrijgen van meer maatschappelijk aanzien.

 

Een maatschappelijke elite moet echter wel een bepaalde massa hebben, wil zij nagevolgd worden. We zien dit criterium ook bij het ontstaan van de mengdialecten. Eén enkele deftige dominee op een Fries dorp was onvoldoende om er een einde aan het Fries te maken. Die nieuwe talen ontstonden dus ook niet op het platteland, maar wel in de steden, die in bijvoorbeeld in de handel en het bestuur mogelijkheden boden die voor buitenstaanders aantrekkelijk waren. Nog sprekender, het waren juist de grotere steden waar zich een Nederlandstalige bovenlaag kon vormen. Stadjes als IJlst, Sloten, Workum en Hindeloopen bleven gewoon Friestalig. En van de dorpen zonder stadsrechten waren het juist weer de grotere en voorname plaatsen Kollum en Heerenveen die overgingen.

 

Wel een plattelandsgebied was Het Bildt. Maar dit was een bijzonder geval: een nieuwe polder die in één keer gevuld moest worden met nieuwe bewoners. Het waren Zuidhollanders die zich hier als agrariër vestigden. Die Zuidhollandse boeren hadden arbeiders nodig, die van het omliggende Friestalige platteland kwamen. En zo kreeg je ook hier de klassieke situatie van een Nederlandstalige bovenlaag.

 

Binnen dit plaatje vormen de eilanden dan een probleem. Toch moet ook daar iets soortgelijks hebben plaatsgevonden. De Friese dominee-taalkundige Joost Halbertsma wees er in de 19de eeuw al op dat een niet-inheemse bestuurslaag aan de basis moet hebben gestaan van de omslag. Het is inderdaad opvallend dat het op het eiland Terschelling precies het middengedeelte is dat overgegaan is op een mengdialect; juist daar was het eilandsbestuur gevestigd. Westerschelling en de oostelijke dorpen zijn daarentegen Friestalig gebleven, zij het met aanmerkelijke taalkundige verschillen.

 

Ook voor Ameland wijst Halbertsma op het eilandsbestuur, in dit geval op het adellijke geslacht van de Cammingha's. Zij zouden binnen de verhoudingen op het eiland zo'n vooraanstaande positie hebben ingenomen dat zij ook in hun taal een voorbeeldfunctie innamen. Dat de bevolking van de eilanden overgegaan is op het Nederlands lag misschien ook niet eens zozeer aan de sterke positie van die bestuurders als wel aan de zwakkere positie van het Fries. Door hun geïsoleerde ligging was het Fries er niet de taal van een uitgestrekte regio maar veeleer slechts de taal van het eigen dorp. Bovendien, en dat was de andere kant van de medaille, waren de eilanden door de zeevaart meer open voor invloeden van buitenaf. Dat zal de positie van het Nederlands ook versterkt hebben, ook al kan de zeevaarderstraditie niet de beslissende factor geweest zijn. Anders zouden immers Schiermonnikoog en heel Terschelling ook wel op het Nederlands overgegaan zijn.

 

Verscheidenheid in eenheid

 

Hoewel de ontstaansgrond van de mengdialecten steeds dezelfde was, is de uitkomst niet steeds gelijk. Dat  hoeft ons ook niet te verwonderen, alleen al omdat de beginsituatie kon variëren. We zijn er tot nu toe vanuit gegaan dat het ging om Fries en Nederlands, maar dat is eigenlijk een te simpele voorstelling van zaken. Beide talen kunnen variatie laten zien, in ruimte en in tijd. Immers, een taal verandert, en het Nederlands van de zestiende eeuw zag er anders uit dan het Nederlands van de 19de eeuw. Dat geldt zeker ook voor het Fries. Als een transitie dus later in de tijd plaatsvond, moet er bijna ook wel een andere uitkomst zijn. Zulks zou bijvoorbeeld kunnen verklaren dat het dialect van Heerenveen, als veenkolonie met zekerheid een vrij jonge nederzetting, afwijkt van de dialecten van de steden.

 

Er was zeker ook variatie in ruimte. In de zestiende en zeventiende eeuw was er nog geen sprake van een standaard-Nederlands. Voor het Leeuwarders is bijvoorbeeld wel geopperd dat Brabantse ambtenaren model zouden hebben gestaan, terwijl anderen menen dat Noordhollandse kooplieden de aanstichters zouden zijn. In principe zou zoiets tot verschillende uitkomsten kunnen leiden. Een mooi voorbeeld van Nederlands dialectverschil biedt ook het Bildts, dat een systeem van verkleinwoorduitgangen heeft dat erg op dat van het Zuidhollands lijkt.

 

Ook het Fries kende indertijd al dialectische verschillen. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat het dialect van Staveren mede van de overige Stadsfriese dialecten afwijkt omdat de oorspronkelijke bewoners een Zuidwesthoeks Fries gesproken moeten hebben. De kwestie van het Friese dialectverschil is eigenlijk nooit systematisch onderzocht, maar hij zou ook voor het Amelands een rol kunnen spelen. Neem bijvoorbeeld de uitgang van de tweede persoon enkelvoud, die steeds ‑ste is. In het Fries is het doorgaans ‑st; de langere uitgang ‑ste komt ook wel voor, maar is bij mijn weten nergens verplicht. Daar is een uitzondering op, namelijk in het Friese dialect van het buureiland Schiermonnikoog, waar het ook steeds –ste is. Het zou dus kunnen zijn dat de beide eilanden hier nog een relict vormen van een eens groter (noordelijk?) dialectgebied.

 

Natuurlijk is het ook mogelijk dat de mengdialecten in een later stadium nog beïnvloed werden door het omringende Fries. Of deze factor zwaar heeft gewogen, is echter de vraag, omdat het mengdialect nu eenmaal een hogere status had.

 

Er is nog een andere factor die verschillen tussen mengdialecten bewerkstelligd kan hebben. Het is immers helemaal niet uitgesloten dat ze na hun ontstaan nog een eigen ontwikkeling doorgemaakt hebben. Het Amelands geeft hier een bijzonder mooi voorbeeld van. In het Nederlands en Fries (en Duits) geven werkwoorden in hun vervoeging altijd aan of het onderwerp van de zin enkelvoudig of meervoudig is. In het Nederlands is er een verschil in betekenis tussen zij woont en zij wonen, of tussen zij woonde en zij woonden. In het Amelands is dat uiterlijke verschil, althans in de verleden tijd, verdwenen, omdat er geen ‑n is in de uitgang voor het meervoud, en daarmee wordt het onderscheid tussen enkel- en meervoud opgeheven. In beide gevallen wordt het sij woände, en daar kun je niet aan zien of je te maken hebt met één (vrouwelijke) bewoner, of met meerdere. 

 

Verschillen met het Stadsfries

 

Niettegenstaande mogelijke verschillen in de brontalen kan wel gesteld worden dat stedelijke dialecten verrassend veel op elkaar lijken. De mengdialecten van Het Bildt en Terschelling wijken veel sterker van het Stadsfries af, trouwens ook van elkaar. Datzelfde geldt ook voor het Amelands, dat in tal van opzichten een eigen positie inneemt. Het zojuist genoemde verschijnsel van het opheffen van het verschil in enkel- en meervoud is daar een mooi voorbeeld van.

 

Als we bijvoorbeeld kijken naar de klankinventaris, dan is die van het Amelands, duidelijk rijker dan het Stadsfries (waarvoor we het stadsdialect van Leeuwarden als uitgangspunt nemen):

·         Het Stadsfries heeft geen lange uu-klank, als in Amelands suuch 'zeug', buge = buigen'.

·         In het Stadsfries ontbreekt een lange oe-klank als in Amelands boe'ne, soe'ze.

·         In het Stadsfries vinden we geen rondachtige lange aa [ɑ:], zoals die voorkomt in Amelands pâd 'pad', rân 'rand' of fâlle 'vallen'.

·         Het Amelands heeft een vrij open geronde voorklinker die in het Stadsfries ontbreekt. Er bestaat zowel een korte als een lange variant. Kort (vergelijk de uitspraak van het Franse woord neuf 'negen') vinden we hem alleen maar voor een r, bijvoorbeeld in dörp 'dorp', förf  'verf' of störm 'storm'. De lange variant komt voor in woorden als hööd 'huid', flöte 'fluiten' enz. (vooral in Nes en Buren).

Een ander verschil behoort tot de woordvorming, en dat is in die zin opvallend omdat je in dat gedeelte van de grammatica niet zo gauw dialectverschillen tegenkomt. In de woordvorming wordt geregeld dat woorden van elkaar afgeleid kunnen worden. Zo kun je in het Nederlands van bijvoegelijke naamwoorden zelfstandige naamwoorden vormen met behulp van het achtervoegsel ‑heid. Van groen maken we zo groenheid. Er bestaat ook het achtervoegsel ‑te, als in groen > groente of diep > diepte, maar dat heeft in het Nederlands (en ook het Fries en Stadsfries) een veel kleiner toepassingsgebied. Het verrassende is nu dat je in het Amelands allerlei onverwachte afleidingen met ‑te tegenkomt. Om enkele te noemen: bangte 'bangheid, angst', domte 'domheid', hâ'dte 'hardheid', magerte 'magerheid', smearechte 'smerigheid, viezigheid', sunechte 'zuinigheid'. Even opvallend is trouwens het grote aantal afleidingen met ‑echhèèd, daar waar het Nederlands gewoon ‑heid heeft, getuige woorden als dichtechhèèd 'dichtheid', ferkoädenechhèèd 'verkoudheid', laffechhèèd 'lafheid', sterkechhèèd 'sterkte', en vele andere.

 

Bovengenoemde verschillen met het Stadsfries geven slechts een indruk; ze zouden aangevuld kunnen worden met heel veel meer gevallen.

 

Verschillen binnen het Amelands

 

Zoals gezegd verschillen de mengdialecten van Het Bildt, Terschelling en Ameland niet alleen aanzienlijk van de stadsdialecten, maar ook van elkaar. Wat het Amelands binnen dat drietal uniek maakt, zijn de grote onderlinge verschillen in het dialect. Het Bildts strekt zich bijvoorbeeld uit over een vergelijkbare geografische afstand, maar in hun taal verschillen de meest westelijke en oostelijke dorpen daar nauwelijks van elkaar. Dat is op Ameland heel anders, om niet te zeggen verbluffend anders. Dat onder andere godsdienstige verschillen tussen het protestantse westen en katholieke oosten die verschillen hebben bestendigd, lijdt geen twijfel.

 

Het ontstaan van de verschillen zal aan de ene kant toevallig zijn; het ene dialect kan in de taalgeschiedenis soms domweg een andere afslag nemen. Het is echter ook niet uit te sluiten dat althans sommige verschillen gerelateerd kunnen worden aan de ontstaansgeschiedenis van het Amelands zelf. Zoals al vermeld ligt het in de rede dat het eiland overgegaan is op het Nederlands onder invloed van het geslacht van de Cammingha's. Het testament fan Pieter van Cammingha (1521) is nog opgesteld in het Oudfries, dat van zijn opvolger (1541) echter in het Nederlands. Dat zou kunnen betekenen dat de oorsprong van het Amelands gezocht moet worden in de zestiende eeuw. En omdat de Cammingha's resideerden onder Ballum, zou het ook kunnen inhouden dat het oudste Amelands gesitueerd moet worden in het westen van het eiland. Daarnaast staat namelijk een mededeling in het boek Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden: veertiende deel; Vervattende het Vervolg der Beschryving van Friesland (1787), waar wij lezen "(dat) alleen op 't Oostelyke deel van Nes nog de oude Friesche Landtaal is overgebleven". Die mededeling moet wel slaan op wat thans het dorp Buren is. Dit suggereert dus dat de vernederlandsing inderdaad van west naar oost gegaan is. Het zou dus ook inhouden dat Nes de overgang later gemaakt heeft dan Hollum en Ballum, en dat dat dialect dus jonger is.

 

Zo'n gang van zaken vindt mogelijk een bevestiging in woorden die in het Nederlands met een lange ij en met een ui geschreven worden. Die lettertekens representeren een tweeklank, maar die tweeklanken zijn er in de geschiedenis van het Nederlands niet altijd geweest. In het Middelnederlands klonken ze nog als ie en uu. De klankverandering wordt doorgaans gedateerd in de 16de eeuw. Het interessante is nu, dat de Amelander pendant van deze Nederlandse klanken een verschil tussen oost en west laat zien. Voor de lange ij is dat bijvoorbeeld:

·         'blij': oostelijk blèèd, westelijk bliid

·         'zijde': oostelijk sède, westelijk side

·         'tijd': oostelijk tèèd, westelijk tiid

Voor  Nederlandse woorden met ui zien we iets soortgelijks:

·         'kruid': oostelijk krööd, Hollum kruud

·         'spuit': oostelijk spööt, Hollum spuut

·         'vuil': oostelijk fööl, Hollum fuul

De klinkers van bijvoorbeeld tèèd en fööl worden niet helemaal op dezelfde manier uitgesproken als de ij en ui in het standaard-Nederlands, maar eerder zoals in het plat-Hagenees, dus op de manier waarop Jacobse en Van Es "een broodje ei met ui" zouden bestellen. Niettemin is het wel duidelijk dat deze Amelander (en trouwens ook Haagse) klank ontstaan is uit een tweeklank die overeenkomt met de standaard-Nederlandse. En dat moet wel bijna betekenen dat de Nederlandse diftongering al doorgezet was toen het oostelijk Amelands het Fries vaarwel zei. Dit klankverschil tussen oost en west is er dus een bevestiging van dat het oostelijke Amelands van jonger datum is. De betreffende klanken in het westen zijn immers nog een afspiegeling van een oudere Nederlandse taalfase.

 

Overigens is Ballum hier een wat eigenaardige uitzondering, want dat heeft vaak weer wel exact dezelfde klank als standaard-Nederlands ui. Ik heb daar eerlijk gezegd geen goede verklaring voor. Wel moet er op gewezen worden dat Ballum zich voor de korte ei ook weer precies bij het Nederlands aansluit. Het Nederlandse 'klein' is daar ook gewoon klein, tegenover oostelijk klèèn en Hollumers kleän. Of zou het misschien zo kunnen zijn dat de Ballumers zich hier voor een tweede keer aangepast hebben aan de taal van het bestuurscentrum, in dit geval het gemeentehuis van de gemeente Ameland dat juist in hun dorp gevestigd is?

 

 

Tot besluit

 

Hoewel het Amelands op het eerste gezicht een Nederlands dialect lijkt te zijn, heeft het zijn kenmerkende eigenschappen juist aan het Fries te danken. Daarmee kan het gekarakteriseerd worden als een van de Fries-Nederlandse mengdialecten. Door zijn eigenzinnigheid maar vooral ook door zijn interne dialectvariatie is het ook meteen een van de interessantste vertegenwoordigers van dit type dialecten.

 

Uit dit korte opstel mag ook duidelijk zijn geworden dat heel veel vragen aangaande het Amelands nog onbeantwoord zijn. Ook het vergelijkend onderzoek naar de mengdialecten staat eigenlijk nog in de kinderschoenen. 

 

Literatuur

 

Voor het ontstaan van de mengdialecten heb ik me vooral gebaseerd op eerder werk van Cor van Bree, die zich overigens op zijn beurt weer liet inspireren door algemenere studies over de gevolgen van "imperfect learning" van een tweede taal, zoals die van Frans Van Coetsem (Loan Phonology and a Unified Theory of the Transmission Process in Language Contact, Heidelberg 1988) en S.G. Thomason & T. Kaufman (Language Contact, Creolization and Genetic Linguistics, Berkeley 1988). Van Brees serie artikelen werd in samenwerking met Arjen P. Versloot tot een synthese gebracht in het boek Oorsprongen van het Stadsfries (Ljouwert 2008). Zoals de titel al aangeeft gaat dit boek echter vooral over het Stadsfries, en dan in het bijzonder over het Leeuwarders, en dus niet zozeer over het Amelands. Handig voor vergelijkend onderzoek is het boekje Wurdlisten fan de Fryske stedsdialekten van Pieter Duijff (Leeuwarden/Ljouwert 1998), zij het dat ook deze uitgave zich beperkt tot het dialect van de steden.

 

Voor de studie van het Amelands is in de eerste plaats van belang het Groat Amelander Woa'deboek (Ljouwert/Leeuwarden 2016), samengesteld door de in 2006 overleden Anton G. Oud, en bezorgd door Siebren Dyk. Zeer veel materiaal biedt ook T. Ouds Nijmeegse doctoraalscriptie Het Amelands (1971) [zie hier]. De dissertatie Language Change on the Dutch Frisian Island of Ameland (2010) van Mathilde Jansen gaat vooral over recente veranderingen in het taalgebruik maar bevat ook een zeer nuttige grammaticale schets. Het boek kan hier gedownload worden. Zie ook mijn besprekingsartikel "Amelander taalferoarings ûnder it fergrutglês" in het tijdschrift Us Wurk (2011, pp. 64-86). Met het boekje Een echte Amelander spreekt dialect (Amsterdam 2010) presenteerde Mathilde Jansen een zeer leesbare introductie tot het Amelands. Dat geldt ook voor het door haar, samen met Marc van Oostendorp, geschreven Taal van de Wadden (Den Haag 2004), al behandelt dat niet alleen de taal van het eiland Ameland. Tot slot, de suggestie van J.H. Halbertsma over de rol van het bestuurscentrum op de eilanden is te vinden in het artikel "De Friesche eilanden Schiermonnikoog, Ameland en Terschelling", verschenen in de Nieuwe Friesche Volksalmanak van 1856 (pp. 76-79).

 

 

 

(Dit artikel is een bewerking van een voordracht, gehouden ter gelegenheid van de aanbieding van het eerste exemplaar van het Groat Amelander Woa'deboek op 15 november 2016)

 

Over de auteur:

Siebren Dyk (Heerenveen 1953) is na een studie Nederlands in Groningen en een studie Fries aan de VU in Amsterdam op de Fryske Akademy gekomen in 1981. Dat was als redacteur bij het grote Wurdboek fan de Fryske Taal/Woordenboek der Friese taal, dat een wetenschappelijke beschrijving geeft van de woordenschat van het Fries van na 1800. Geleidelijk verlegden zijn activiteiten zich meer in grammaticale richting, wat resulteerde in een aantal artikelen en zijn proefschrift Noun Incorporation in Frisian (1997).

Op het moment doet Dyk ook onderzoek naar de kleine dialecten in Fryslân. Hij heeft meegewerkt aan een uitvoerig woordenboek van het Schiermonnikoogs (2002) en Amelands (2016). Een vergelijkbaar woordenboek van het Hindeloopers is in een vergevorderd stadium. De laatste paar jaar werkte hij aan het morfologische deel van het project Taalportaal.

Dyk is daarnaast redacteur van het tijdschrift voor frisistiek Us Wurk.

 

 

 

Ontdek alles over Stichting De Ouwe Pôlle

Word vriend van Stichting De Ouwe Pôlle en mis niets meer van de Amelander cultuur!

Word vriend van Stichting 'De Ouwe Pôlle Ameland'. Daarmee steunt u het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed op Ameland.

  • Ontvang drie keer per jaar onze magazine Pôllepraat vol verhalen over de Amelander cultuur en geschiedenis
  • Steun onze musea op Ameland: museum Sorgdrager, museum Swartwoude, het bunkermuseum en de cultuurkerk in Nes
  • Met uw bijdrage organiseren wij ieder winter een programma bestaande uit lezingen waaraan u kunt deelnemen
  • Onze stichting heeft een ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling)

<<< Meld je aan als vriend van de Ouwe Pôlle >>>